Isaiah 26:17

De nood van het overblijfsel

Deze verzen beschrijven de diepe angsten en smekingen van de Godvrezenden in Israël tijdens “de benauwdheid”, dat is de tijd van het schrikbewind van de antichrist, de tijd van de grote verdrukking, de tijd van benauwdheid voor Jakob (Jr 30:7). Ze herinneren zich hun uiterste hulpeloosheid om zichzelf of anderen te bevrijden. Ze erkennen dat het voor hen een tuchtiging van de HEERE is geweest (Js 26:16). Ze zijn daarvan zozeer onder de indruk geweest, dat ze niet in hun nood hebben geschreeuwd, maar “een fluisterend gebed uitgestort” hebben. Hun nood is niet alleen veroorzaakt geweest door de vreemde overheersing, maar ook door het verdriet over hun zonden. Nood is vaak voor mensen de aanleiding om God te zoeken. Dit wordt profetisch geïllustreerd door de broers van Jozef die in de gevangenis tot inkeer komen (Gn 42:17-22).

Ze beseffen dat zij voor het aangezicht van de HEERE de pijnen hebben geleden van iemand die in barensnood is (Js 26:17). Later zullen zij ontdekken dat de Zoon allang geboren is, lang voordat de weeën hen zijn overvallen (Js 66:7). Alle smart leek op het eerste gezicht ook nog tevergeefs, want er is geen kind geboren, maar slechts wind, niets. Zij zijn niet in staat geweest uitredding te geven en er was ook geen uitbreiding van het volk door nieuwe geboorten (Js 26:18).

Copyright information for DutKingComments