Isaiah 3:9

Aanleiding tot het oordeel

De profeet herinnert zijn lezers aan de geestelijke en morele oorzaken van deze anarchie in Jeruzalem en Juda (Js 3:8). Deze situatie is het gevolg van hun brutale en schaamteloze opstand tegen de HEERE die in “hun woorden en daden” tot uiting komt. Er is niet alleen onvrede, mopperen, maar een regelrecht tergen. Het is een algemeen beginsel dat wie in woord en daad tegen de HEERE opstaat, struikelt en valt. Uitdagend en brutaal tergen zij de heerlijkheid van de HEERE (vgl. Jd 1:9-10). Deze heerlijkheid wordt hier voorgesteld als een heerlijkheid die "ogen als een vuurvlam" heeft en alles ziet wat zij doen (Op 1:14). Ook hun motieven doorgrondt Hij. Het is die heerlijkheid die de heidenen in het vorige gedeelte heeft doen vluchten (Js 2:19).

En zij kennen toch Zijn heerlijkheid, want Hij heeft Zich vele eeuwen als de heilige en genadige God geopenbaard. Hoewel zij Zijn heerlijkheid kennen, geven ze de voorkeur aan de zonde. In plaats van Zijn heerlijkheid tot onderwerp van hun gesprek te maken, spreken zij zonder enige schaamte openlijk over hun zonden (Js 3:9; vgl. Hs 5:5; Hs 7:10; Rm 1:32). Vrij weergegeven luidt Js 3:9a: ‘Hun gelaatsuitdrukking spreekt boekdelen.’ Ze hebben “het voorhoofd van een hoer” en weigeren “beschaamd te zijn” (Jr 3:3), “ja, zij weten van geen blozen” (Jr 6:15).

Ze kunnen “niet ophouden te zondigen” (2Pt 2:14). Daarom spreekt Jesaja het “wee hun ziel” over hen uit. Wie door een dergelijke schaamteloosheid gekenmerkt wordt, doet “zichzelf kwaad aan”. Zo iemand haalt het oordeel over zichzelf, hij bewerkt zijn eigen ondergang.

We zien het ook vandaag in de wereld om ons heen en in de christenheid. Homoseksualiteit, de praktijk van Sodom, geldt niet meer als zonde, maar wordt als een normale uiting van het leven gezien. Zelfs in wat eens bolwerken van orthodoxie waren, wordt tegen homoseksuele stellen gezegd: ‘We respecteren jullie trouw in de relatie. Er is plaats voor jullie in de kerk.’ Eens te meer tonen zij hun gelijkenis met Sodom en roepen zo het oordeel over zichzelf af (Gn 18:20).

In feite is dit de maat van de zonde van de wereld. Ze doen deze zonden niet alleen, maar ze hebben ook een welgevallen aan hen die ze doen (Rm 1:32). Dat laatste blijkt ook uit hun afwijzing en verdrukken van mensen die voor hen andersdenkenden zijn. Zie hiervoor de praktijk van onze antidiscriminatiewetten.

Copyright information for DutKingComments