Isaiah 36:2

Inleiding

Overzicht van het tussengedeelte – Jesaja 36-39

Jesaja en Hizkia – Assyrië en Babel

Het tussengedeelte omvat Jesaja 36-39 en is als volgt onder te verdelen:

1. De belegering en bevrijding van Jeruzalem (Jesaja 36-37)

2. De ziekte van Hizkia (Jesaja 38)

3. Het gezantschap uit Babel (Jesaja 39)

Jesaja 36-39 bevatten het historische deel van het boek Jesaja. Ze komen grotendeels overeen met de beschrijving van de geschiedenis van Hizkia in 2 Koningen 18-20 en 2 Kronieken 29-32. De geschiedenissen die in 2 Koningen en 2 Kronieken vermeld staan, zijn een onderdeel van “het gezicht van Jesaja” (Js 1:1; 2Kr 32:32).

Dat deze geschiedenissen ook door Jesaja worden beschreven, betekent dat ze ook een profetische betekenis hebben. De historische beschrijving van de aanval van de Assyrische legers op Gods volk en Gods redding van Zijn volk in Jesaja 36-37 is een voorbeeld van wat in de eindtijd zal gebeuren. Hetzelfde geldt voor Jesaja 38-39, waarin de ziekte tot de dood van Hizkia en zijn herstel en het bezoek van het gezantschap uit Babel worden beschreven. Dat vertelt ons over de ballingschap van het volk en de bevrijding daaruit. Beide gebeurtenissen vinden kort daarna plaats, maar zien ook op de eindtijd.

Jesaja 36-37, waarin het gaat over de invasie en de smadelijke aftocht van de Assyriërs, vormen de historische vervulling en illustratie van wat Jesaja in de voorgaande jaren heeft voorzegd en wat in Jesaja 7-35 staat opgetekend (Js 10:12-19; 33-34; Js 14:24-25; Js 30:28-31; Js 31:8). Jesaja 38-39 met daarin het verhaal van de ziekte, het herstel en het falen van Hizkia, vormen de historische basis voor het tweede grote deel van het boek, Jesaja 40-66.

In het profetische voorgaande deel heeft de profeet het doen en laten van de Assyriërs beschreven. Ook heeft hij Gods volk erop gewezen dat deze vijand hen in het nauw zal brengen vanwege hun ontrouw tegenover de HEERE. Hij heeft hen krachtig toegesproken om zich niet tot het sluiten van anti-Assyrische bondgenootschappen te laten misleiden. God gebruikt de Assyriërs als tuchtroede voor Zijn volk. De enige weg om gered en gelukkig te worden is die van bekering en vertrouwen op de HEERE.

Jesaja heeft er ook telkens over gesproken dat de HEERE de Assyriërs zal verdelgen. In Jesaja 36-37 zien we de andere kant. We zien hoe Jesaja Hizkia bemoedigt als deze door de Assyriërs in het nauw wordt gebracht. Hizkia is een vrome koning. Hij is een type van het gelovig overblijfsel van Israël in de toekomst. De HEERE wil Israël redden en als dienaar gebruiken, maar dat kan slechts als Israël de weg van het geloofsvertrouwen wil bewandelen. God bemoedigt altijd hen die op Hem vertrouwen. Voor de ongelovigen heeft God zulke bemoedigingen niet. Zij vertrouwen ook niet op Hem en zoeken hun steun bij bondgenoten.

Opmars naar Jeruzalem

Hizkia is een vrome koning. De HEERE is met hem. Als Sargon, de vader van Sanherib, vier jaar daarvoor sterft, werpt Juda samen met vele andere volken, waaronder Egypte, het juk van de koning van Assyrië van zich af en dient hem niet meer (Js 36:5b; 2Kn 18:5-7). Daarom trekt Sanherib tegen Juda op. Hij neemt alle versterkte steden – zesenveertig in getal – in, behalve Jeruzalem (Js 36:1). De laatste versterkte stad, Lachis, is bijna gevallen. Een belangrijk deel van het leger van Egypte is in de slag bij Eltekeh, dertig kilometer ten westen van Jeruzalem, verslagen. Daarmee zijn de profetieën over Egypte vervuld (Jesaja 20; 30-31).

De opmars naar Jeruzalem in 701 v.Chr. is al eerder door Jesaja beschreven (Js 10:28-32). Jeruzalem wordt op een wonderlijke wijze bewaard en de vijand op een bovennatuurlijke wijze vernietigd (Js 37:36). Uiteindelijk gaat het hier in Jesaja 36-37 om het einde van de tijden van de volken, de volle verlossing van Israël en het begin van het vrederijk.

Aan wat dan in Js 36:2 volgt, gaat vooraf wat in 2 Koningen 18 staat (2Kn 18:14-16). Daar lezen we dat Hizkia het benauwd krijgt en een gezantschap naar de koning van Assyrië zendt om hem om de voorwaarden te vragen om de dreiging af te kopen. De koning van Assyrië legt Hizkia een zware schatting op die hij met alle mogelijke middelen betaalt. In plaats van nu weg te trekken zendt de koning van Assyrië zijn commandant van Lachis – een belangrijke stad in Judéa tussen Jeruzalem en de Middellandse Zee, die hij heeft ingenomen – met een groot leger naar Jeruzalem (Js 36:2). Hij pleegt verraad (Js 33:1). Zo is de vijand: na het geld wil hij ook de zielen.

De commandant, Rabsake, ofwel hoofdofficier, stelt zich op bij de plaats waar Jesaja koning Achaz, de vader van Hizkia, heeft ontmoet en hem de opmars van en de verovering van Juda door de koning van Assyrië heeft voorzegd (Js 7:3). De Heilige Geest wijst ons op deze wijze op het contrast tussen het geloof van Hizkia en het ongeloof van Achaz. Het is een plaats die spreekt van reinigen (water) en wit maken (Blekersveld) die beide alleen door geloofsvertrouwen verkregen worden.

Nadat de commandant om de koning heeft geroepen (2Kn 18:18), zendt Hizkia drie voorname ambtenaren (Js 36:3) naar de plaats van ontmoeting. Hizkia gaat niet zelf, mogelijk ook omdat hij op dat moment ziek is (Js 38:1).

Copyright information for DutKingComments