Isaiah 40:1

Inleiding

Overzicht hoofddeel 2.1 – Jesaja 40-48

De soevereiniteit en belofte van de HEERE

Het eerste gedeelte van het tweede hoofddeel (Jesaja 40-66) omvat Jesaja 40-48 en is als volgt onder te verdelen:

1. Goed nieuws voor Jeruzalem (Jesaja 40:1-11)

2. God, de Onvergelijkbare (Jesaja 40:12-31)

3. God, de Heer van de geschiedenis voor Zijn volk (Jesaja 41:1-29)

4. De Knecht van de HEERE (Jesaja 42:1-25)

5. Genade overvloedig en veracht (Jesaja 43:1-28)

6. Israëls grote God en de dwaasheid van afgoderij (Jesaja 44:1-23)

7. Gods handelingen door Kores voor Jeruzalem (Jesaja 44:24-45:25)

8. De nutteloze afgoden en de HEERE Almachtig (Jesaja 46:1-13)

9. De val van het trotse Babel (Jesaja 47:1-15)

10. Gods voornemen van genade (Jesaja 48:1-22)

Inleiding op Jesaja 40

Met Jesaja 40 begint het tweede grote hoofddeel van Jesaja dat doorloopt tot het einde van het boek. Dit tweede hoofddeel begint met de belofte van de voorloper, Johannes de doper (Js 40:3), en eindigt met de nieuwe hemel en de nieuwe aarde (Js 66:22).

Het eerste hoofddeel heeft vooral als onderwerp de vroegere geschiedenis van Israël en zijn toekomst, evenals die van de volken waarmee het te doen heeft. Het gaat hier om het werk van God om Israël als volk te verlossen van de macht van de volken – voorgesteld door Assyrië – en het herstel van Israël als natie. In het tweede hoofddeel gaat het vooral om het werk van God in de harten, om het hart naar Hem te doen keren. Daarvoor moet het volk worden verlost uit de macht van Babel, profetisch de godsdienstige macht van de toekomst.

Dit tweede hoofddeel is in drie delen onder te verdelen. Elk deel bevat negen hoofdstukken:

1. Jesaja 40-48

2. Jesaja 49-57

3. Jesaja 58-66

Het onderwerp door al deze hoofdstukken heen is tweeledig. Ze bevatten de oproep tot bekering en de belofte van bevrijding. In verbinding met het eerste onderwerp, de oproep tot bekering, sluit elk deel af met een ernstige waarschuwing aan het adres van de goddelozen (Js 48:22; Js 57:21; Js 66:24). Deze gelijkluidende waarschuwing markeert de indeling in drie delen van elk negen hoofdstukken.

De oproep tot bekering is gebaseerd op de trouw van God. God blijft trouw ondanks onze ontrouw. Dat blijkt uit Jesaja 7-39. Voor ieder die Hem wil vertrouwen, zoals koning Hizkia (Js 37:1-4; 14-20), is er altijd verlossing. Hetzelfde geldt ten aanzien van Israël (Js 44:24-26). Het dienen van de HEERE is voor Israël alleen mogelijk als het volk leert te vertrouwen op de onverdiende genade van God, een God Die ondanks hun ongehoorzaamheid verlossing aanbiedt, zonder geld en zonder prijs (Js 55:1).

In het eerste deel, Jesaja 40-48, spreekt de profeet het volk aan vanwege hun afgoderij. Hij stelt het volk twee contrasten voor:

1. het contrast tussen de HEERE, de God van Israël, en de afgoden en

2. het contrast tussen Israël en de heidenen.

Afgoderij is de eerste grote zonde van Israël, met name van het tienstammenrijk.

In het tweede deel, Jesaja 49-57, is zijn aanklacht dat zij de Messias hebben verworpen. In dit deel stelt hij het contrast voor tussen het lijden van de Knecht van de HEERE en Zijn toekomstige heerlijkheid. De verwerping van de Messias is de tweede grote zonde van Israël, met name van het tweestammenrijk, Juda.

In het derde deel, Jesaja 58-66, laat hij het contrast zien tussen de huichelachtigen en opstandigen, de afvalligen die de antichrist volgen, en de getrouwen en vervolgden, het gelovig overblijfsel van Israël.

In elk van de drie delen zien we een aspect van het handelen van de drie-enige God:

1. De Persoon van de Verlosser – door God voorgesteld (Jesaja 40-48).

2. Het werk van de verlossing – uitgevoerd door de Zoon, de volmaakte Knecht van de HEERE (Jesaja 49-57).

3. De verlossing – door de Heilige Geest bewerkt (Jesaja 58-66).

Het handelen van God voor Israël zal geschieden in genade en liefde (vgl. Jr 31:2-3). In dit tweede grote hoofddeel van Jesaja zien we het resultaat van dit handelen van God in de harten van het gelovig overblijfsel van Israël.

Het eerste gedeelte (Jesaja 40-48) spreekt over verschillende heerlijkheden. We lezen over de heerlijkheid

1. van de HEERE (Jesaja 40; zie Js 40:5),

2. van Zijn raad (Jesaja 41),

3. van Zijn genade (Jesaja 42-43; zie Js 43:25),

4. van Zijn beloften (Jesaja 44-45) en

5. van Zijn macht (Jesaja 46-48).

Het beroemde, ongeëvenaarde Jesaja 53 is het middelste hoofdstuk van het tweede (middelste) deel van deze drie delen van Jesaja.

Nu vanuit het eerste deel van Jesaja (Jesaja 1-39) duidelijk is hoe de ware toestand van het volk Israël is, komt de vraag of dit het einde is van het boek Jesaja. Heeft het oordeel over Israël – Maher Sjalal Chasj Baz, betekent ‘Snelroof Vlugge Buit’, de naam van de tweede zoon van Jesaja (Js 8:1) – het laatste woord? Het antwoord is een verrassend néén. God is niet een God bij Wie het oordeel het laatste woord heeft. Hij is een God van heil – dat betekent immers de naam ‘Jesaja’. Dat wordt nu in het tweede deel van Jesaja, Jesaja 40-66, getoond waar de betekenis van de naam van de eerste zoon van Jesaja, Sjear-Jasjub (Js 7:3) – betekent ‘een rest zal terugkeren’ – in vervulling zal gaan.

De Js 40:1-11 vormen de inleiding van een nieuw gedeelte. In vier evenwichtige coupletten wordt een fundament gelegd voor de boodschap die in de rest van het boek aan ons wordt gegeven. Daarin zien we bevestigd dat de boodschap voortaan niet meer het oordeel, maar

1. het herstel van Israël is (Js 40:1-2);

2. dat het herstel een persoonlijk ingrijpen is van God (Js 40:3-5);

3. dat geen macht van mensen dit zal kunnen tegenhouden (Js 40:6-8);

4. dat daardoor het evangelie van Gods macht en barmhartigheid verkondigd wordt (Js 40:9-11).

Troost voor Gods volk

Deze twee verzen zijn in feite de titel van het tweede grote deel van het boek. Dit hoofdstuk begint met woorden die een grote bemoediging betekenen voor het lijdende gelovig overblijfsel nu en in profetisch opzicht ook in de grote verdrukking. De profeet Jesaja krijgt de opdracht het volk van God te troosten. God wil door Zijn profeten Zijn volk troosten (vgl. 1Ko 14:3). Hun wordt troost toegezegd door hun God Die de dringende noodzaak daartoe kent (Js 40:1). Vandaar de herhaling van het woord ‘troost’. Het is de vervulling van de belofte van Jesaja 12 (Js 12:1).

Troost betekent letterlijk ‘diep zuchten, opluchting’. Daarom wordt dit tweede deel van Jesaja ook wel ‘het Troostboek’ genoemd met Jesaja 53 als centrum en hoogtepunt. Het is ook tekenend dat de woonplaats van de Heer Jezus op aarde het dorp Kapernaüm is. Kapernaüm betekent ‘dorp van de vertroosting’. De woorden “zal uw God zeggen” houden in dat deze troost alleen wordt toegezegd aan hen die in betrekking staan tot God, tegen wie “uw God” gezegd kan worden. Deze woorden houden ook de zekerheid van de vertroosting in, want God zegt het.

Het bevel tot vertroosting krijgt extra nadruk door eraan toe te voegen dat moet worden gesproken “naar het hart van Jeruzalem”. Dat wil zeggen dat er vertroostend tot Jeruzalem moet worden gesproken omdat God door de vertroosting het hart wil winnen (Js 40:2; vgl. Gn 50:21; Ru 2:13; Hs 2:13). De tijd van haar lijden is namelijk bijna volbracht en haar ongerechtigheid is geboet. De straf zit er bijna op en ze kan binnenkort vrij uitgaan, weg uit Babel, terug naar Gods land en stad.

De oproep “roep haar toe” heeft de betekenis ‘verklaar!’, ‘proclameer!’ Vervolgens worden drie dingen genoemd:

1. De tijd van haar lijden is volbracht. De straf – dat is lijdenstijd, strijd, oorspronkelijk militaire dienst – zit erop en ze kan vrij uitgaan, weg uit Babel, terug naar Gods land en stad.

2. Haar ongerechtigheid is verzoend – Hij is “om onze ongerechtigheden verbrijzeld” (Js 53:5a).

3. Zij heeft dubbel ontvangen voor al haar zonden – de ballingschap en de grote verdrukking hebben hun werk gedaan in hart en geweten, zoals dat destijds bij de broers van Jozef is gebeurd in de gevangenis (Genesis 44-45).

De grondslag voor de verzoening zal gelegd worden door de Heer Jezus, de Knecht van de HEERE, op het kruis (Js 53:1-12). Gods heiligheid is bevredigd door de verzoening die zal worden aangebracht door het werk van Zijn Zoon, waarvan de waarde voor Hem al van tevoren vast staat. Op grond daarvan kan Hij ook in de periode vóór het kruis de zonden voorbij laten gaan, zonder ze toe te rekenen (Rm 3:25). Nu ze haar ongerechtigheid heeft erkend, is er volkomen vergeving.

Ze heeft ontvangen voor “al haar zonden”. Er is niets meer wat nog oordeel vereist. Dat zij “het dubbele ontvangen” heeft voor haar zonden – dat is, dat ze het volle pond heeft ontvangen (Js 61:7; Jr 16:18) –, is in overeenstemming met de wet (Ex 22:4). Er is niet alleen verlies van goederen te vergoeden, maar er is ook emotionele schade aangericht – God is onteerd – waaraan tegemoet moet worden gekomen. Het kan hier betekenen dat het oordeel tot de volle maat is uitgeoefend over de dubbele zonde die zij heeft begaan: afgoderij (Jesaja 40-48) en verwerping van de HEERE en Zijn wet en Woord (Jesaja 49-57). Daar komt dan nu een dubbele troost, “troost, troost”, voor in de plaats.

In het Nieuwe Testament openbaart God Zich in drie Personen als Trooster. God de Vader is “de God van alle vertroosting” (2Ko 1:3). De Heilige Geest wordt door de Heer Jezus enkele keren “Trooster” genoemd (Jh 14:16; 26; Jh 15:26; Jh 16:7). De Heer Jezus wordt ook de Trooster genoemd. Het woord ‘voorspraak’ in 1 Johannes 2 kan ook vertaald worden met ‘trooster’ (1Jh 2:1). Ook het feit dat de Heer de Heilige Geest “een andere Trooster” noemt (Jh 14:16), betekent dat Hij tot de komst van de Heilige Geest voor Zijn discipelen de Trooster is.

Het kenmerk van de Heer Jezus is “om alle treurenden te troosten” (Js 61:2b). Zo mogen wij ons in onze weg op aarde verheugen in het grote voorrecht van de blijvende tegenwoordigheid van de drie-enige God Die ons troost als we teleurstellingen ervaren.

In de eindtijd is ook sprake van een dubbel lijden van het overblijfsel. Het volk is nu al vele eeuwen in ballingschap onder de volken. Velen zijn al teruggekeerd in het land, velen zullen nog terugkeren. Alleen gebeurt alles nu nog in ongeloof. Vanwege de verwerping van de Messias en het ten top voeren van de afgoderij in het aanvaarden van de antichrist, een mens die van zichzelf verklaart dat hij God is en een beeld voor het beest in de tempel opricht (Op 13:14), zal het volk nog een vreselijke tijd meemaken. Die tijd staat bekend als ‘de grote verdrukking’.

God zal de volken tegen Zijn volk verzamelen en Zijn volk door de volken tuchtigen. Onder die tucht zal het gelovig overblijfsel evengoed lijden als de goddeloze massa. Maar het overblijfsel zal dubbel lijden. Zij zullen lijden zowel van de vijanden die van buiten Israël het land binnenvallen als van de antichrist en de goddeloze massa die zich in Israël bevinden. In het vrederijk zal dit overblijfsel dubbele vergoeding krijgen (Js 61:7).

Copyright information for DutKingComments