Isaiah 40:1-11

Inleiding

Overzicht hoofddeel 2.1 – Jesaja 40-48

De soevereiniteit en belofte van de HEERE

Het eerste gedeelte van het tweede hoofddeel (Jesaja 40-66) omvat Jesaja 40-48 en is als volgt onder te verdelen:

1. Goed nieuws voor Jeruzalem (Jesaja 40:1-11)

2. God, de Onvergelijkbare (Jesaja 40:12-31)

3. God, de Heer van de geschiedenis voor Zijn volk (Jesaja 41:1-29)

4. De Knecht van de HEERE (Jesaja 42:1-25)

5. Genade overvloedig en veracht (Jesaja 43:1-28)

6. Israëls grote God en de dwaasheid van afgoderij (Jesaja 44:1-23)

7. Gods handelingen door Kores voor Jeruzalem (Jesaja 44:24-45:25)

8. De nutteloze afgoden en de HEERE Almachtig (Jesaja 46:1-13)

9. De val van het trotse Babel (Jesaja 47:1-15)

10. Gods voornemen van genade (Jesaja 48:1-22)

Inleiding op Jesaja 40

Met Jesaja 40 begint het tweede grote hoofddeel van Jesaja dat doorloopt tot het einde van het boek. Dit tweede hoofddeel begint met de belofte van de voorloper, Johannes de doper (Js 40:3), en eindigt met de nieuwe hemel en de nieuwe aarde (Js 66:22).

Het eerste hoofddeel heeft vooral als onderwerp de vroegere geschiedenis van Israël en zijn toekomst, evenals die van de volken waarmee het te doen heeft. Het gaat hier om het werk van God om Israël als volk te verlossen van de macht van de volken – voorgesteld door Assyrië – en het herstel van Israël als natie. In het tweede hoofddeel gaat het vooral om het werk van God in de harten, om het hart naar Hem te doen keren. Daarvoor moet het volk worden verlost uit de macht van Babel, profetisch de godsdienstige macht van de toekomst.

Dit tweede hoofddeel is in drie delen onder te verdelen. Elk deel bevat negen hoofdstukken:

1. Jesaja 40-48

2. Jesaja 49-57

3. Jesaja 58-66

Het onderwerp door al deze hoofdstukken heen is tweeledig. Ze bevatten de oproep tot bekering en de belofte van bevrijding. In verbinding met het eerste onderwerp, de oproep tot bekering, sluit elk deel af met een ernstige waarschuwing aan het adres van de goddelozen (Js 48:22; Js 57:21; Js 66:24). Deze gelijkluidende waarschuwing markeert de indeling in drie delen van elk negen hoofdstukken.

De oproep tot bekering is gebaseerd op de trouw van God. God blijft trouw ondanks onze ontrouw. Dat blijkt uit Jesaja 7-39. Voor ieder die Hem wil vertrouwen, zoals koning Hizkia (Js 37:1-4; 14-20), is er altijd verlossing. Hetzelfde geldt ten aanzien van Israël (Js 44:24-26). Het dienen van de HEERE is voor Israël alleen mogelijk als het volk leert te vertrouwen op de onverdiende genade van God, een God Die ondanks hun ongehoorzaamheid verlossing aanbiedt, zonder geld en zonder prijs (Js 55:1).

In het eerste deel, Jesaja 40-48, spreekt de profeet het volk aan vanwege hun afgoderij. Hij stelt het volk twee contrasten voor:

1. het contrast tussen de HEERE, de God van Israël, en de afgoden en

2. het contrast tussen Israël en de heidenen.

Afgoderij is de eerste grote zonde van Israël, met name van het tienstammenrijk.

In het tweede deel, Jesaja 49-57, is zijn aanklacht dat zij de Messias hebben verworpen. In dit deel stelt hij het contrast voor tussen het lijden van de Knecht van de HEERE en Zijn toekomstige heerlijkheid. De verwerping van de Messias is de tweede grote zonde van Israël, met name van het tweestammenrijk, Juda.

In het derde deel, Jesaja 58-66, laat hij het contrast zien tussen de huichelachtigen en opstandigen, de afvalligen die de antichrist volgen, en de getrouwen en vervolgden, het gelovig overblijfsel van Israël.

In elk van de drie delen zien we een aspect van het handelen van de drie-enige God:

1. De Persoon van de Verlosser – door God voorgesteld (Jesaja 40-48).

2. Het werk van de verlossing – uitgevoerd door de Zoon, de volmaakte Knecht van de HEERE (Jesaja 49-57).

3. De verlossing – door de Heilige Geest bewerkt (Jesaja 58-66).

Het handelen van God voor Israël zal geschieden in genade en liefde (vgl. Jr 31:2-3). In dit tweede grote hoofddeel van Jesaja zien we het resultaat van dit handelen van God in de harten van het gelovig overblijfsel van Israël.

Het eerste gedeelte (Jesaja 40-48) spreekt over verschillende heerlijkheden. We lezen over de heerlijkheid

1. van de HEERE (Jesaja 40; zie Js 40:5),

2. van Zijn raad (Jesaja 41),

3. van Zijn genade (Jesaja 42-43; zie Js 43:25),

4. van Zijn beloften (Jesaja 44-45) en

5. van Zijn macht (Jesaja 46-48).

Het beroemde, ongeëvenaarde Jesaja 53 is het middelste hoofdstuk van het tweede (middelste) deel van deze drie delen van Jesaja.

Nu vanuit het eerste deel van Jesaja (Jesaja 1-39) duidelijk is hoe de ware toestand van het volk Israël is, komt de vraag of dit het einde is van het boek Jesaja. Heeft het oordeel over Israël – Maher Sjalal Chasj Baz, betekent ‘Snelroof Vlugge Buit’, de naam van de tweede zoon van Jesaja (Js 8:1) – het laatste woord? Het antwoord is een verrassend néén. God is niet een God bij Wie het oordeel het laatste woord heeft. Hij is een God van heil – dat betekent immers de naam ‘Jesaja’. Dat wordt nu in het tweede deel van Jesaja, Jesaja 40-66, getoond waar de betekenis van de naam van de eerste zoon van Jesaja, Sjear-Jasjub (Js 7:3) – betekent ‘een rest zal terugkeren’ – in vervulling zal gaan.

De Js 40:1-11 vormen de inleiding van een nieuw gedeelte. In vier evenwichtige coupletten wordt een fundament gelegd voor de boodschap die in de rest van het boek aan ons wordt gegeven. Daarin zien we bevestigd dat de boodschap voortaan niet meer het oordeel, maar

1. het herstel van Israël is (Js 40:1-2);

2. dat het herstel een persoonlijk ingrijpen is van God (Js 40:3-5);

3. dat geen macht van mensen dit zal kunnen tegenhouden (Js 40:6-8);

4. dat daardoor het evangelie van Gods macht en barmhartigheid verkondigd wordt (Js 40:9-11).

Troost voor Gods volk

Deze twee verzen zijn in feite de titel van het tweede grote deel van het boek. Dit hoofdstuk begint met woorden die een grote bemoediging betekenen voor het lijdende gelovig overblijfsel nu en in profetisch opzicht ook in de grote verdrukking. De profeet Jesaja krijgt de opdracht het volk van God te troosten. God wil door Zijn profeten Zijn volk troosten (vgl. 1Ko 14:3). Hun wordt troost toegezegd door hun God Die de dringende noodzaak daartoe kent (Js 40:1). Vandaar de herhaling van het woord ‘troost’. Het is de vervulling van de belofte van Jesaja 12 (Js 12:1).

Troost betekent letterlijk ‘diep zuchten, opluchting’. Daarom wordt dit tweede deel van Jesaja ook wel ‘het Troostboek’ genoemd met Jesaja 53 als centrum en hoogtepunt. Het is ook tekenend dat de woonplaats van de Heer Jezus op aarde het dorp Kapernaüm is. Kapernaüm betekent ‘dorp van de vertroosting’. De woorden “zal uw God zeggen” houden in dat deze troost alleen wordt toegezegd aan hen die in betrekking staan tot God, tegen wie “uw God” gezegd kan worden. Deze woorden houden ook de zekerheid van de vertroosting in, want God zegt het.

Het bevel tot vertroosting krijgt extra nadruk door eraan toe te voegen dat moet worden gesproken “naar het hart van Jeruzalem”. Dat wil zeggen dat er vertroostend tot Jeruzalem moet worden gesproken omdat God door de vertroosting het hart wil winnen (Js 40:2; vgl. Gn 50:21; Ru 2:13; Hs 2:13). De tijd van haar lijden is namelijk bijna volbracht en haar ongerechtigheid is geboet. De straf zit er bijna op en ze kan binnenkort vrij uitgaan, weg uit Babel, terug naar Gods land en stad.

De oproep “roep haar toe” heeft de betekenis ‘verklaar!’, ‘proclameer!’ Vervolgens worden drie dingen genoemd:

1. De tijd van haar lijden is volbracht. De straf – dat is lijdenstijd, strijd, oorspronkelijk militaire dienst – zit erop en ze kan vrij uitgaan, weg uit Babel, terug naar Gods land en stad.

2. Haar ongerechtigheid is verzoend – Hij is “om onze ongerechtigheden verbrijzeld” (Js 53:5a).

3. Zij heeft dubbel ontvangen voor al haar zonden – de ballingschap en de grote verdrukking hebben hun werk gedaan in hart en geweten, zoals dat destijds bij de broers van Jozef is gebeurd in de gevangenis (Genesis 44-45).

De grondslag voor de verzoening zal gelegd worden door de Heer Jezus, de Knecht van de HEERE, op het kruis (Js 53:1-12). Gods heiligheid is bevredigd door de verzoening die zal worden aangebracht door het werk van Zijn Zoon, waarvan de waarde voor Hem al van tevoren vast staat. Op grond daarvan kan Hij ook in de periode vóór het kruis de zonden voorbij laten gaan, zonder ze toe te rekenen (Rm 3:25). Nu ze haar ongerechtigheid heeft erkend, is er volkomen vergeving.

Ze heeft ontvangen voor “al haar zonden”. Er is niets meer wat nog oordeel vereist. Dat zij “het dubbele ontvangen” heeft voor haar zonden – dat is, dat ze het volle pond heeft ontvangen (Js 61:7; Jr 16:18) –, is in overeenstemming met de wet (Ex 22:4). Er is niet alleen verlies van goederen te vergoeden, maar er is ook emotionele schade aangericht – God is onteerd – waaraan tegemoet moet worden gekomen. Het kan hier betekenen dat het oordeel tot de volle maat is uitgeoefend over de dubbele zonde die zij heeft begaan: afgoderij (Jesaja 40-48) en verwerping van de HEERE en Zijn wet en Woord (Jesaja 49-57). Daar komt dan nu een dubbele troost, “troost, troost”, voor in de plaats.

In het Nieuwe Testament openbaart God Zich in drie Personen als Trooster. God de Vader is “de God van alle vertroosting” (2Ko 1:3). De Heilige Geest wordt door de Heer Jezus enkele keren “Trooster” genoemd (Jh 14:16; 26; Jh 15:26; Jh 16:7). De Heer Jezus wordt ook de Trooster genoemd. Het woord ‘voorspraak’ in 1 Johannes 2 kan ook vertaald worden met ‘trooster’ (1Jh 2:1). Ook het feit dat de Heer de Heilige Geest “een andere Trooster” noemt (Jh 14:16), betekent dat Hij tot de komst van de Heilige Geest voor Zijn discipelen de Trooster is.

Het kenmerk van de Heer Jezus is “om alle treurenden te troosten” (Js 61:2b). Zo mogen wij ons in onze weg op aarde verheugen in het grote voorrecht van de blijvende tegenwoordigheid van de drie-enige God Die ons troost als we teleurstellingen ervaren.

In de eindtijd is ook sprake van een dubbel lijden van het overblijfsel. Het volk is nu al vele eeuwen in ballingschap onder de volken. Velen zijn al teruggekeerd in het land, velen zullen nog terugkeren. Alleen gebeurt alles nu nog in ongeloof. Vanwege de verwerping van de Messias en het ten top voeren van de afgoderij in het aanvaarden van de antichrist, een mens die van zichzelf verklaart dat hij God is en een beeld voor het beest in de tempel opricht (Op 13:14), zal het volk nog een vreselijke tijd meemaken. Die tijd staat bekend als ‘de grote verdrukking’.

God zal de volken tegen Zijn volk verzamelen en Zijn volk door de volken tuchtigen. Onder die tucht zal het gelovig overblijfsel evengoed lijden als de goddeloze massa. Maar het overblijfsel zal dubbel lijden. Zij zullen lijden zowel van de vijanden die van buiten Israël het land binnenvallen als van de antichrist en de goddeloze massa die zich in Israël bevinden. In het vrederijk zal dit overblijfsel dubbele vergoeding krijgen (Js 61:7).

Bereid de weg van de HEERE

De troost van Js 40:1 is niet gebaseerd op de goede werken van het volk. Het is ook niet doordat de ballingschap lang genoeg geweest is en de straf voldoende is uitgezeten. Nee, de troost komt door de persoonlijke komst en het ingrijpen van de HEERE: hun God komt (Js 40:3)!

De terugkeer van een overblijfsel uit Babel naar het beloofde land wordt door de HEERE bewerkt (Ea 1:1), opdat de beloofde Messias aan Zijn volk zal kunnen worden voorgesteld. Door een heraut die hier wordt voorgesteld als “een stem van iemand die roept in de woestijn” – letterlijk “een stem … roepende …” –, kan de komst van de HEERE aangekondigd worden, een komst waarmee de volle zegen van God in het vrederijk tot Zijn volk kan komen.

Dat zien we gebeuren in de evangeliën. De zegen die wordt aangekondigd, is dat het koninkrijk der hemelen nabijgekomen is (Mt 3:2), omdat de beloofde Koning, de Messias, gekomen is en op het punt staat in het openbaar te verschijnen. De heraut is Johannes de doper. De vier schrijvers van de evangeliën laten daarover geen misverstand bestaan (Mt 3:1-3; Mk 1:1-4; Lk 1:76-78; Jh 1:23). We zien door de aanhaling van Js 40:3 in het Nieuwe Testament dat door de profeet Jesaja hier de Godheid van de Heer Jezus duidelijk geleerd wordt.

“Bereid” betekent ‘verwijderen van hindernissen’. De ontvangst van de Messias gebeurt, met andere woorden, niet omdat de straf erop zit, maar door het opruimen van hindernissen. “De weg” is de weg van verlossing (Js 11:16) en is vergelijkbaar met de bevrijding uit Egypte. Het is de gebaande weg voor de HEERE, niet een letterlijke weg, maar een geestelijke weg. Op deze weg zal de HEERE komen met verlossing en heil.

Hun geestelijke toestand is als “de woestijn”. Het is het begin van het werk van God in het hart van het volk als het volk zich dat bewust wordt. Ze bevinden zich ver van God en zijn dorstig naar Hem (Ps 63:2; Ps 42:2-3).

De prediking van Johannes de doper heeft echter geen gehoor gevonden. Christus wordt verworpen en daarom kan het beloofde vrederijk niet worden opgericht. Maar Hij zal voor “de tweede keer … verschijnen” (Hb 9:28). Dat zal in de eindtijd gebeuren.

“Alle dalen zullen verhoogd worden”, ziet op allen die in het dal van de vernedering zijn geweest en die uiteindelijk in het vrederijk zullen worden verhoogd (Js 40:4). Het geldt ook voor hen die zich nu vrijwillig vernederen (Jk 4:10; 1Pt 5:6; Lk 18:14; Jb 5:11). Het verlagen van bergen en heuvels heeft de omgekeerde betekenis. Allen die zichzelf verheffen, zullen worden vernederd.

Wat “krom”, oneffen, ongelijkmatig is, zal “recht”, glad en gelijkmatig worden. Er zal bijvoorbeeld niet meer met dubbele tong worden gesproken. De bedoelingen zullen zuiver zijn. “Wat rotsachtig is”, de ruwe plaatsen waar niets groeit, zal tot een vruchtbare “vlakte” worden. Op plaatsen waar geen leven mogelijk is, zal ieder van het leven kunnen genieten zoals de HEERE het bedoeld heeft.

Bij de prediking van Johannes de doper die de evangelist Lukas heeft opgetekend, verwijst Lukas naar deze verzen van Jesaja (Lk 3:4-6). Lukas is de evangelist die laat zien dat de genade van God voor alle mensen is verschenen. Om die genade te zien en er deel aan te krijgen moet er wel de juiste geestelijke gezindheid zijn.

1. ’Alle bergen en heuvels’ die verlaagd zullen worden, slaat op de hoogmoed van de farizeeën en sadduceeën (Lk 3:7-9). Allen die zichzelf verheffen, zullen vernederd worden.

2. ‘Wat krom is’, slaat op de tollenaars die kromme wegen bewandelen vanwege geldzucht. Zij zullen tot een rechte weg worden als ze niets meer vorderen dan hun is voorgeschreven (Lk 3:5b; 12-13).

3. ‘Wat rotsachtig’ of ruw is, slaat op de ruwe soldaten. Johannes houdt hun voor hoe ze “tot vlakke wegen” kunnen worden (Lk 3:5b; 14).

In deze veranderde situatie zal de heerlijkheid van de HEERE in de hele schepping zichtbaar worden voor “alle vlees tezamen”, dat wil zeggen voor iedereen die dan leeft (Js 40:5; Op 1:7a). Dan zullen de woorden van de serafs vervuld worden: “Heel de aarde is vol van Zijn heerlijkheid!” (Js 6:3).

Zo zien we dat

1. de terugkeer uit Babel wordt verbonden met

2. de tijd dat de Heer Jezus in vernedering op aarde komt, wat vanwege Zijn verwerping vervolgens wordt verbonden met

3. Zijn wederkomst in majesteit om te oordelen en te regeren.

De slotregel van Js 40:5, “want de mond van de HEERE heeft gesproken”, benadrukt de zekerheid van de dingen die hier worden verkondigd. Deze woorden zijn vergelijkbaar met de woorden van de Heer Jezus die we vaak in het evangelie naar Johannes horen: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u.”

Het vlees tegenover het Woord van God

Na de beschrijving van de glorieuze staat van dingen in de Js 40:3-5, wordt een andere stem gehoord, die de opdracht geeft om te roepen (Js 40:6). Als reactie daarop klinkt de vraag, wat er dan wel moet worden geroepen. Het eerste roepen, in Js 40:3, heeft als inhoud de glorie en luister van de HEERE. Dit tweede roepen heeft als inhoud de nietigheid van de mens.

Het antwoord op de vraag wat er moet worden geroepen, is tweevoudig. Er moet een tweevoudige verklaring worden afgelegd. Enerzijds wordt de vergankelijkheid van het vlees verklaard, anderzijds wordt de onvergankelijkheid van het Woord van God verklaard (Js 40:7-8; 1Pt 1:23-25). Wat God zegt, dat is Hij (Jh 8:25). Vandaar dat, zoals Hij Zelf eeuwig is, ook Zijn Woord eeuwig is. Het Woord is ook een Persoon (Jh 1:1; Op 19:13).

Alle heerlijkheid waarop de ongelovigen van Israël zich beroemen, zal vergaan, terwijl wat God gezegd heeft en Wie Hij is, eeuwig zullen blijven. Gods Woord wordt tot op het kleinste letterteken vervuld (Mt 5:18). De ongelovige massa zal als het gras verdorren. Dit is een bekend beeld uit Israël van de gevolgen van de hete wind uit de woestijn, de zogenoemde chamsin. Als deze wind waait, is binnen twee dagen alles verdord wat groeit en bloeit. Dat is wat er van de mens zonder God wordt.

Voor de gelovige is het een bemoediging te weten dat het Woord van God als de onwankelbare steun blijft als alle steun in de mens en van de mens wegvalt. De tegenstelling tussen de vergankelijke natuur van de mens en het onvergankelijke Woord van God kan niet sterker worden voorgesteld.

Zie, hier is uw God

Nu alles zo ten goede is gekeerd voor Sion, dat is Jeruzalem, wordt Sion opgeroepen op een hoge berg te klimmen (Js 40:9). In het vrederijk zal de berg Sion de hoogste zijn van alle bergen (Js 2:2), terwijl heel Juda zal zijn als een vlakte (Zc 14:10). De verkondiging van het evangelie zal van Jeruzalem uitgaan (Hd 1:8). Hier gaat het om de goede boodschap dat God Zelf gekomen is om Israël te verlossen. Dat mag Sion doorgeven aan de andere steden van Juda. Jeruzalem is in het Oude Testament het uitgangspunt voor de openbaring van de heerlijkheid van God.

Door de verwerping van de Heer Jezus is Gods heerlijkheid uit Jeruzalem verdwenen (Ez 10:4; 18-19; Ez 11:22-23). Maar nu is God in Christus weer teruggekomen. Daarvan moeten ze als vreugdeboden met kracht en zonder vrees (vgl. 2Tm 1:7) de blijde boodschap uitbazuinen tot alle steden van Juda. Ze mogen het uitroepen: “Zie, uw God!” Het is de geweldige boodschap dat de Messias, Die God is, tot Zijn volk is gekomen en Sion heeft bevrijd. Het gebed van Psalm 14 is verhoord (Ps 14:7)! Uit Sion komt de Redder (Rm 11:26).

De oproep “zie” met betrekking tot de Heer Jezus zien we ook op andere plaatsen, waarvan we er enkele kunnen verbinden met de wijze waarop Hij in de evangeliën wordt voorgesteld:

1. Zo lezen we hier: “Zie, hier is uw God” (Js 40:9). Dit verwijst naar het evangelie naar Johannes, waar we de Heer Jezus als God de Zoon zien.

2. We zullen nog horen: “Zie, Mijn Knecht” (Js 42:1). Dit doet ons aan het evangelie naar Markus denken, waar Hij als de Dienaar wordt voorgesteld.

3. Dan horen we nog: “Zie, een Man – Zijn Naam is SPRUIT” (Zc 6:12). Dit herinnert ons aan het feit dat Hij waarachtig Mens is, Die we vooral in het evangelie naar Lukas ontmoeten.

4. Ten slotte klinkt nog: “Zie, uw Koning zal tot u komen” (Zc 9:9). Dit bepaalt ons bij het evangelie naar Mattheüs, waarin Hij als Koning wordt beschreven.

Na het eerste “zie” in Js 40:9 volgt in Js 40:10 nog twee keer een “zie” als verzekering dat de Redder werkelijk gekomen is. Door het ene ‘zie’ wordt het oog van de steden van Juda gericht op Hem Zelf, “de Heere HEERE”. Hij zal ook voor hen Zijn kracht tonen en zij zullen meemaken dat Hij Zijn heerschappij aanvaardt. Het andere ‘zie’ vestigt de aandacht op wat Hij bij Zich heeft. Hij heeft “Zijn loon” bij Zich voor de getrouwen – voor de vijanden van Zijn volk heeft Hij vergelding bij Zich. Hij is de Overwinnaar, Hij is de Rechter.

Deze drie keer ‘zie’ laten ons ook zien dat Israël Christus op drie manieren zal leren kennen:

1. “Zie, uw God.” Als Christus wordt geopenbaard aan Israël, zal het volk zich realiseren dat Christus de God van Israël is. Nu loochent Israël de Godheid van de Heer Jezus, maar dan zal de sluier van hun aangezicht worden weggenomen. Op die dag zal het volk zeer gewillig zijn (Ps 110:3). Net als Thomas, die een beeld is van het gelovig overblijfsel van Israël, zullen ze tot de belijdenis komen: “Mijn Heer en mijn God!” (Jh 20:28).

2. “Zie, de Heere HEERE.” Met kracht zal Hij komen, en Zijn arm zal heersen. Israël zal ook ontdekken dat de Heer Jezus ook de soevereine Heerser is, de “Heere” (Adonai), de Koning van Israël en de Koning van de koningen, en de “HEERE” (Jahweh), de God Die al Zijn beloften vervult. Net als Nathanaël, die ook een beeld is van het gelovig overblijfsel van Israël, zullen ze erkennen: “U bent de Zoon van God, U bent de Koning van Israël” (Jh 1:50).

3. “Zie, Zijn loon heeft Hij bij Zich, … als een herder …” (vgl. 1Pt 5:4). Het overblijfsel van Israël zal ook ontdekken dat de Heer Jezus de ware “goede Herder” en de “grote Herder” van Israël is (Jh 10:11; Hb 13:20). Bij Zijn eerste komst komt Hij als de goede Herder, maar wordt Hij verworpen door Israël. Dan geeft Hij Zijn leven voor Zijn schapen, die verstrooid zijn (Jh 11:52). Bij Zijn wederkomst zal Hij de grote Herder zijn, opgestaan uit de doden, en zal Hij de kleinen, het overblijfsel, tot Zich vergaderen (Zc 13:7).

Als de HEERE komt en de oproep “zie, uw God!” klinkt, zien we

1. hoe Israël uit de hand van de HEERE dubbel heeft ontvangen voor al zijn zonden (Js 40:2);

2. hoe de mond van de HEERE de verzekering geeft dat Zijn heerlijkheid zichtbaar zal zijn (Js 40:4);

3. hoe de adem van de HEERE alle vijanden en alle ongeloof zal vernietigen (Js 40:6);

4. hoe de arm van de HEERE verlossing schenkt en tegelijkertijd Zijn schapen teder verzorgt (Js 40:8).

Hij zal als Herder al Zijn verstrooide schapen bij elkaar brengen en met een speciale zorg omringen (Js 40:11; Jh 10:11-16). Hij zal Zijn kudde “weiden”, zodat de schapen rust en voedsel krijgen. De kleinen en kwetsbaren zal Hij in Zijn liefdevolle en almachtige armen “bijeenbrengen” om hen te beschermen.

“De zogenden”, zij die de jongen moeten voeden, zal Hij met alle tederheid verder leiden, zonder ze ook maar enigszins op te jagen (vgl. Gn 33:13-14). Zo heeft Hij voor elk lid van het Godvrezend overblijfsel de aandacht die past bij het stadium van de geestelijke groei.

We vinden hierin een voorbeeld voor hen aan wie vandaag de zorg voor de kudde van God is toevertrouwd (1Pt 5:2-3). Er is veel toewijding en onderscheidingsvermogen nodig om dit voorbeeld van de Heer Jezus na te volgen in het omgaan met de verschillende categorieën waaruit de kudde bestaat. De Heer onderwijst ons de noodzaak om met teder medegevoel en genade om te gaan met hen die aan onze zorg zijn toevertrouwd (vgl. Jh 21:15-17).

Copyright information for DutKingComments