Isaiah 41:5-16

Nietigheid van de mens en zijn steun

Terwijl de geroepen kustlanden het optreden van Kores zien, zijn ze bevreesd en beven (Js 41:5) als God hem de wereldheerschappij tot “de einden der aarde” in handen geeft. Zo zal het hun ook gaan in de eindtijd als door Gods oordelen hun voor altijd het zwijgen wordt opgelegd.

En hoe komt het dat zij zo machteloos zijn tegenover de hiervoor beschreven almacht van God? Omdat ze op elkaar en op hun nietige afgoden steunen (Js 41:6-7). Het is bespottelijk om tegenover de almacht van God elkaar als mensen moed in te spreken. Ook wordt weer de spot gedreven met hun afgoden van wie ze hun redding verwachten (Js 40:19-20; Ps 2:4).

De HEERE bemoedigt Israël

Dan richt de HEERE Zich in dit geding met de volken met woorden van troost heel persoonlijk tot Zijn volk, dat wil zeggen tot het Godvrezende overblijfsel (Js 41:8). Het contrast met de voorgaande verzen wordt scherp aangegeven door de beginwoorden “maar u”. Hij spreekt hen aan als “Israël” en “Jakob” en herinnert hen aan Zijn uitverkiezende genade en de belofte van herstel en bevrijding.

Daarvoor verwijst Hij naar Abraham. Hun vroegste geschiedenis is de garantie voor hun onherroepelijke zegen. Hij spreekt over Abraham als iemand “die Mij liefhad” of, zoals ook vertaald kan worden, “Mijn vriend” (2Kr 20:7; Jk 2:23). Het woord ‘vriend’ betekent iemand die liefheeft en geliefd wordt, iemand met wie je de diepste gedachten van je hart deelt (Jh 15:15b).

De HEERE heeft Zijn volk nooit uit het oog verloren, ook niet toen het verstrooid was. Hij heeft het overal vandaan “gegrepen” om het dicht bij Zich te hebben en “geroepen” tot een volledig andere omgeving (Js 41:9). Ze zijn in de afgelopen eeuw gekomen uit de verst verwijderde landen, als Rusland en China. Hij wil dat Zijn volk Zijn “dienaar” zal zijn, een volk dat Hem zal dienen. Voor de eerste keer in Jesaja wordt Israël “dienaar” of ‘knecht’ genoemd. Dit zal tot Jesaja 49:6 nog vaak gebeuren. Dit karakter van Israël als dienaar is het resultaat van een handeling van pure genade en niet door enige verdienste van hun kant.

Ze hebben het verdiend om “verworpen” en weggeworpen te worden omdat ze de HEERE zo ontrouw zijn geweest. Maar juist omdat Hij hen heeft “verkozen”, hoeven ze niet bang te zijn (Js 41:10). De kustlanden hebben alle reden om bevreesd te zijn (Js 41:5), maar voor Gods volk is daar geen reden voor. Daarom zegt de HEERE: “Wees niet bevreesd.”

Om elke vrees uit te bannen stelt de HEERE Zich aan Zijn volk voor in al Zijn genegenheid voor hen. Hij begint met de toezegging “Ik ben met u”, wat hen verzekert van Zijn tegenwoordigheid en nabijheid (Mt 28:20). Dan zegt Hij: “Ik ben uw God.” Daardoor weten ze dat Hij een betrekking met hen heeft, dat het verbond hersteld is. Uit het Nieuwe Testament weten we dat dit zal gebeuren door de kracht van het bloed van het nieuwe verbond, dat is het bloed van het volmaakte offer van Christus.

Ten slotte geeft Hij een drievoudige verzekering van Zijn kracht die Hij voor hen inzet:

1. “Ik sterk u”, of “Ik heb u gesterkt”, in zwakheden, moeilijkheden en tegenstand en vooral in de grote verdrukking.

2. “Ook help Ik u”, wil zeggen dat God Israël niet sterk zal maken door een engel te zenden (vgl. Ex 33:2), maar door Zelf Israël te helpen (Ex 33:14-17). Hij helpt hen in het gaan van de juiste weg door het geven van leiding, aanwijzingen en bescherming.

3. “Ook ondersteun Ik u met Mijn rechterhand, die gerechtigheid werkt”, laat zien hoe de HEERE Israël zal helpen. Dit veronderstelt Zijn trouw in het vervullen van Zijn beloften. Aan het Hebreeuwse woord voor ‘rechterhand’ is de gedachte aan kracht verbonden.

Het twee keer gebruikte woord “ook” is cumulatief, dat wil zeggen dat het aansluit op het voorgaande en er de volgende zekerheid aan toevoegt, zoals wel wordt gezegd: ‘En dat niet alleen, want daarbij komt nog …’ We moeten dan ook niet verzuimen ons de vertroosting van deze rijke beloften toe te eigenen. Deze vertroosting zal aan ons voorbijgaan als we ze alleen op Israël laten slaan. Ze gaat ons ook voorbij als we in zelfvoldaanheid ons werk voor de Heer doen. Een dienaar van de Heer heeft altijd behoefte aan deze vertroosting als hij zich zijn onwaardigheid en hulpeloosheid bewust is.

Israël verdelgt zijn vijanden

Israël, als het volk van God, heeft altijd talrijke en machtige vijanden gehad. Vervolging en tegenstand zullen toenemen en steeds intenser worden naarmate het einde van de tijd nadert. De zojuist vermelde vertroostende beloften voeren in deze verzen tot de zekerheid van de verdelging van de vijanden en een herhaling van de garantie van de toegezegde hulp.

In de Js 41:11-12 worden vier beschrijvingen van de vijanden gegeven, van de manier waarop zij zich uiten tegenover Gods volk. Twee van die uitingen zijn in woorden (Js 41:11) en twee in daden (Js 41:12).

1. Ze zijn “[in woede] tegen u ontstoken”. Dat duidt aan dat de vurige hitte van de tegenstand van de satan in hen werkzaam is. Maar zij zullen beschaamd en te schande worden.

2. Zij zijn ook “de mannen die u aanklagen”,

3. “de mannen die zich tegen u keren” en

4. “de mannen die strijd tegen u voeren”. Dat geeft hun actieve strijd tegen Gods volk aan.

Maar het zijn slechts “mannen”, die voor de HEERE als “niets, als [volstrekt] niets” zijn. Ze komen om, zijn niet meer te vinden, ja, vernietigd. Zo radicaal is hun ondergang en zo volkomen de bevrijding van het volk van God.

Weer richt de HEERE het oog van Zijn beproefde volk op Zichzelf. Er is niet alleen de belofte van de ondergang van de vijand, de HEERE belooft ook dat Hij de steun en bescherming voor Zijn volk zal zijn (Js 41:13). Er is niet alleen bevrijding, maar de HEERE zal Israël gebruiken tot vervulling van Zijn voornemen. Daartoe grijpt Hij hun rechterhand. Onze rechterhand is de hand waarmee de meesten van ons het werk doen en staat symbool voor onze activiteiten. Dat God deze neemt, betekent dat wij niets kunnen doen los van Hem. Hij wil dat we ons bewust zijn dat de kracht die we nodig hebben voor alles wat we doen Zijn kracht moet zijn.

Naast het gevoel van de kracht die Hij geeft, geeft Hij ook innerlijk vrede door het uitbannen van vrees. Door Zijn kracht hoeft er geen enkele angst voor welke tegenstander ook maar te zijn. Als Hij helpt, wie kan dan een bedreiging vormen? Nog eens klinkt het “vrees niet” (Js 41:14). Zijn volk is zo verdrukt en terneergeslagen geraakt, dat het bijna niet durft geloven dat de bevrijding komt.

De HEERE spreekt hen aan als “wormpje Jakob”, want zo voelen ze zich. Een wormpje is een toonbeeld van een hulpeloos, ter aarde geworpen en vertrapt wezen, een voorwerp van verachting (vgl. Jb 25:6). Het is de larve van de kirmizi, een insect met een dieprode kleur. Uit deze larven wordt karmozijn gemaakt. Daartoe moeten deze larven worden verbrijzeld. Karmozijn is dieprood en spreekt van de zonde (Js 1:18). Het verkleinwoord “wormpje” geeft extra verachting aan. Met deze toestand maakte de Messias Zich een in Zijn lijden op het kruis, wat tevens betekent dat Hij hun Verlosser is. Hij is de worm, Hij is vertrapt, ja, Hij is tot zonde gemaakt (Ps 22:7).

De HEERE noemt hen ook “volkje Israël”. Het verkleinwoord “volkje” geeft aan dat ze kwetsbaar en sterfelijk zijn en dat er van het volk Israël niet veel meer over is (zo vertaalt de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament). Dat is het gevolg van de grote verdrukking die over hen is gekomen waarin de goddeloze massa is omgekomen vanwege hun afval van de HEERE (Dt 4:27). De HEERE vernedert Zijn volk, en ook ons, opdat Hij hen, en ons, kan verheffen.

Voor de derde keer (Js 41:10; 13; 14) zegt Hij dat Hij hen helpt. De garantie is dat Hij, de HEERE, de God van het verbond, het zegt. Een extra garantie ligt in het feit dat hun Verlosser “de Heilige van Israël” is. Hij zet als het ware Zijn handtekening onder de verklaring dat Hij hen zal helpen. Hij wijst Zijn geplaagde volk op Zichzelf. Hij is de altijd bestaande, nooit begonnen, eeuwig zijnde HEERE. Telkens weer spreekt Hij over deze Naam als de basis van de zekerheid van Zijn verlossingswerk. Dat verlossingwerk gaat niet ten koste van Zijn heiligheid. Hij heeft de losprijs voor de verlossing volkomen betaald en heeft uitgeroepen: “Het is volbracht!” (Jh 19:30).

Het woord “Verlosser” is de vertaling van het Hebreeuwse woord goël, eigenlijk ‘de Losser’. Van de dertien keer dat dit woord goël voorkomt in Jesaja, is dit hier pas de eerste keer. De verlossing is altijd gegrond op Zijn genadige vervulling van de verplichtingen van een losser, die een bloedverwant is van wie gelost moet worden (Lv 25:48-49). Door aan bloed en vlees deel te nemen en zo aan ons verwant te worden, heeft Hij, de ware Losser voor ons en Zijn volk, met de prijs van Zijn bloed de verlossing tot stand kunnen brengen (Hb 2:14-15).

De Js 41:15-16 beschrijven op een levendige wijze hoe het volk door de HEERE wordt gebruikt om hun vijanden te verslaan. Als een “scherpe dorsslede, een nieuwe”, zullen zij trotse en machtige vijanden, “bergen” en “heuvelen”, vermalen tot kaf dat door de wind wordt opgenomen en weggeblazen. Een dorsslede is vergelijkbaar met grof schuurpapier, maar dan een houten plank in plaats van papier en scherpe stenen in plaats van de korrels van het schuurpapier. Dat het “een nieuwe” dorsslede is, wil zeggen dat de stenen nog niet zijn afgestompt door gebruiksslijtage.

“De wind” en “de storm” van de HEERE zullen het kaf, de restanten van de vijand, volledig wegblazen. Dan zal Zijn volk zich niet beroemen op hun eigen daden, maar juichen in de HEERE, Die dan als Losser zal terugkomen naar Zijn volk. Dan zullen alle hindernissen zijn opgeruimd. Dan zullen ze zich beroemen in Hem, want aan Hem alleen danken ze al hun zegeningen.

Copyright information for DutKingComments