Isaiah 45:20

De afgoden en de HEERE

Net als in de Js 45:14-17 gaat het herstel van Israël gepaard met zegen voor de heidenvolken (Js 45:20). De volken die zijn ontkomen aan de oordelen over de wereld, zijn geen aanbidders van het beest geweest want die zijn allen door het oordeel weggevaagd (Op 14:9-11).

Het gaat hier niet om Israëlieten die ontkomen zijn aan de heidenvolken – wat “ontkomen aan de heidenvolken” zou kunnen suggereren –, maar om heidenen die ontkomen zijn aan de oordelen die over hen zijn gegaan. Zij worden opnieuw door God opgeroepen in een rechtszaak om een uitspraak te doen.

In het licht van die toekomstige zegen hervat God Zijn protest tegen hun afgoden en stelt opnieuw voor hoe dwaas het is om van een afgod verlossing te verwachten. Ook kunnen deze afgoden niets over toekomstige dingen zeggen, iets waartoe God hen weer uitdaagt om hun volkomen onvermogen daartoe duidelijk te maken (Js 45:21). Alleen Hij is daartoe in staat en niemand anders.

Hij alleen is zowel de rechtvaardige als de verlossende God. Als de rechtvaardige God moet en zal Hij de zonde oordelen. Als de verlossende God verlost Hij door Zijn Zoon, Die aan Zijn rechtvaardige eisen heeft voldaan door het oordeel te ondergaan voor ieder die belijdt een zondaar te zijn.

De God van Israël is de God Die de hemel en de aarde heeft geschapen. Daarom is Hij de enige ware God. Daarom ook is Hij de Enige Die in staat is om Israël te verlossen. Voor de heidenvolken is dit opnieuw een oproep om de God van Israël te erkennen en daarmee deel te krijgen aan de zegeningen van het vrederijk samen met het volk Israël (Op 14:6-7).

Copyright information for DutKingComments