Isaiah 46:3-7

De HEERE draagt Zijn volk

De rest van het hoofdstuk bestaat uit drie vermaningen. De eerste is tot Israël (Js 46:3-7), de tweede tot de afvalligen van het volk, zij die verbonden zijn met de afgodendienaars (Js 46:8-11), de derde tot de opstandigen (Js 46:12-13).

In de eerste vermaning wordt het volk herinnerd aan hun unieke oorsprong en ondersteuning. Als het zaad van Abraham zijn ze door God gevormd en gedragen (Dt 1:31; Dt 32:11-12) en heeft Hij voor hen gezorgd vanaf hun prilste bestaan (Js 46:3). Dat is het verleden. Wat de toekomst betreft, is Hij de Onveranderlijke. Hij belooft dat Hij hen zal dragen (Js 46:4), een groot contrast met de goden van Babel die gedragen moeten worden (Js 46:1-2) en die niet in staat zijn om hun dienaren te helpen en te dragen.

De Heer Jezus is het Die “alle dingen draagt door het woord van Zijn kracht” (Hb 1:3). Hij is het “Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam heeft gedragen op het hout” (1Pt 2:24). En Hij is het ook Die als de Hogepriester ons nu op Zijn schouders en op Zijn borst draagt (vgl. Ex 28:12-29). God heeft Zijn volk gedragen op arendsvleugels en het tot Zich gebracht (Ex 19:4). Het is een bemoediging voor het overblijfsel aan wie de HEERE verzekert dat Zijn zorg voor hen in hun oefeningen niet zal falen, hoe lang die ook nodig zal zijn, hoe oud ze ook zullen worden. Het is ook in onze tijd een bemoediging voor iedere oude gelovige.

De vraag vandaag is ook: Dragen wij de dingen die wij verafgoden of draagt God ons? Afgoden als geld en plezier geven geen steun en uitkomst als het leven eindigt. Zij kunnen ons ook niet door de moeilijkheden heen dragen. Maar wie God kent, geopenbaard in Jezus Christus, wordt door Hem naar en over het einde van het leven gedragen om eeuwig bij Hem te zijn.

De afgoden bespot

Is deze God met iemand te vergelijken of is er iets met Hem gelijk te stellen (Js 46:5)? De vraag stellen is hem beantwoorden. Stel elke willekeurige afgod naast Hem en de dwaasheid om in die god geld te investeren en hem aan te roepen zal duidelijk worden (Js 46:6-7). Het maakt niet uit of het een god van goud voor de rijke of een god van hout voor de arme is, want waar dient een god toe, die je met je mee moet dragen en rondsjouwen? God maakt de goden en hen die daarmee rondsjouwen belachelijk. Je hoop op zulke goden stellen, is wel het domste wat je kunt doen.

Copyright information for DutKingComments