Isaiah 50:2

Vragen van de HEERE

In dit hoofdstuk komen twee feiten aan de orde: de verantwoordelijkheid van Israël voor zijn verwerping en de standvastigheid en trouw van de Knecht van de HEERE. In Js 50:1 stelt de HEERE als een protest twee vragen. Ze houden het verwijt in van de gedachte dat wat het volk is overkomen, het gevolg is van een willekeurig handelen van de HEERE. Maar zo is het niet. Hun toestand hebben ze te wijten aan hun eigen overtredingen.

De eerste vraag is een ontkenning van de HEERE dat Hij de relatie waarin Hij tot Sion, de moeder van Israël, staat, heeft verbroken. Dit is het antwoord van de HEERE op de klacht van Sion: “De HEERE heeft mij verlaten, de Heere heeft mij vergeten” (Js 49:14). Hij heeft Zich aan Sion verbonden en zij kan geen echtscheidingsbrief laten zien als bewijs dat Hij haar heeft weggestuurd. Als dat het geval zou zijn geweest, zou Hij daardoor ook de mogelijkheid hebben weggenomen haar weer tot Zich te nemen in het geval ze met een ander getrouwd zou zijn (Dt 24:1-4). Zij is zelf weggegaan, zij heeft Hem verlaten (vgl. Jr 31:31-32).

De tweede vraag is in zoverre waar dat de HEERE Zijn volk heeft verkocht aan vreemden. Maar dat is niet omdat Hij die vreemden iets schuldig is. Hij kent geen schuldeisers. Ook hier is het vanwege hun eigen ongerechtigheden. Over hun toestand zijn de HEERE geen verwijten te maken. Zeker heeft Hij verstoten en verkocht, maar wel omdat Zijn volk Hem daartoe heeft verplicht. Daarom lijdt de moeder, Sion, door de verdorvenheid van haar kinderen. De HEERE heeft wel een echtscheidingsbrief gegeven aan de tien stammen, die al veel eerder door de Assyriërs zijn weggevoerd en tot nu toe in de verstrooiing zijn (Jr 3:8).

Er zijn nog meer vragen te stellen (Js 50:2). In het begin is God al vragend tot de mens gekomen als hij in zonde is gevallen (Gn 3:8-9). Later is de HEERE in de profeten tot Zijn volk gekomen om het tot Hem te doen terugkeren (Jr 7:25b-26). Maar is er ook maar iemand geweest die hen heeft ontvangen of naar hen heeft geluisterd?

De gestelde vragen hebben vooral een profetische betekenis met het oog op de eerste komst van de Heer Jezus. Hier wordt voorzegd dat Hij door niemand zal worden ontvangen en dat niemand Zijn oproep tot bekering zal beantwoorden. Dit is de houding van het volk als geheel wanneer Hij tot hen komt (Jh 1:11). De afwijzing van de Messias, het geen aandacht aan Hem schenken, maakte de maat van hun in Js 50:1 genoemde ongerechtigheden vol.

Hun belijdenis is, dat zij op de Messias wachten. Maar als Hij komt, blijkt dat ze Hem niet willen. Ze willen dat Hij hen van het juk van de Romeinen bevrijdt, maar ze zijn zich niet bewust van het juk van hun zonden waarvan ze bevrijd moeten worden. Hij roept om hen tot Zich te verzamelen, maar aan het einde van Zijn dienst moet Hij zeggen: "En u hebt niet gewild" (Mt 23:37).

Slechts enkele discipelen volgen Hem. Komt dat doordat God weliswaar redding aanbiedt, maar niet in staat is om die te bewerken en tot stand te brengen? Nee, want God, en Hij alleen, heeft de kracht om te redden. Zijn hand is werkelijk niet te kort, dat wil zeggen zonder kracht, om te verlossen (Js 59:1)!

Heeft Hij niet vroeger Zijn volk door Zijn kracht uitgevoerd uit Egypte? Heeft Hij niet door Zijn bestraffing, dat wil zeggen door de kracht van Zijn woord, de Rode zee drooggemaakt, zodat Zijn volk erdoorheen heeft kunnen trekken? Heeft Hij niet in Egypte de rivieren tot een woestenij gemaakt, zodat de vissen erin hebben gestonken en zijn gestorven? Heeft Hij het ook niet duister gemaakt in Egypte (Js 50:3)? Het is duidelijk dat de zee, de rivieren en de hemelen allemaal onder Zijn bevel staan en dat Hij ermee handelt zoals Hem goeddunkt, ook ten behoeve van Zijn volk.

Copyright information for DutKingComments