Isaiah 57:9-11

De zonden van het volk

Er volgt een treffende verandering in de uitingen van de profeet. In de voorgaande verzen, vanaf Jesaja 56:9, heeft hij eerst de leiders aangesproken. Nu gaat hij het volk aanspreken. Niet alleen de leiders zijn verantwoordelijk. Hoewel die een grotere verantwoordelijkheid hebben, is het volk ook verantwoordelijk voor de eigen daden. Het volk wordt aangesproken op twee zonden: afgoderij en hoererij. Deze twee worden ook in het Nieuwe Testament wel samen genoemd (Op 2:20; 1Ko 6:9).

Eerst is er een waarschuwing voor de boosdoeners om naderbij te komen om naar de stem van God te luisteren (Js 57:3-4). Zij worden aangesproken als “kinderen van een waarzegster” – occultisme, demonenverering – en als “gebroed van een overspeler en van iemand die hoererij bedrijft”, als kinderen van de zonde, leugengebroed. Daaraan ontlenen zij hun karakter, zoals vaker in de Schrift iemands morele karakter getekend wordt door te verwijzen naar zijn vader of moeder of beiden (1Sm 20:30; 2Kn 6:32; Jb 30:8).

Alles wat volgt in de Js 57:5-11, is gericht tot hen die in ballingschap zijn gegaan en profetisch tot hen die volgelingen zijn geworden van de antichrist. Ze doen aan verschillende vormen van boomaanbidding, waarbij de verschillende bomen worden gezien als bijzondere behuizingen van verschillende godheden (Js 57:5). Bij deze afgoderij vinden afschuwelijke rituelen plaats.

In Js 57:6 is sprake van het aanbidden van stenen en de offers die daarover worden uitgegoten. Dit alles wordt vergeleken met geestelijke hoererij, het ontrouw zijn aan de HEERE (Js 57:7-9). Ze vinden rust op verheven plaatsen die ze beklommen hebben om daar offers aan hun afgoden te brengen (Js 57:7). Ze ondergaan allerlei inwijdingen in de hogere wereld om zich daardoor van zakelijk succes te verzekeren. Dat ze zich daarbij overleveren aan demonische machten, komt niet bij hen op.

Achter de deuren en posten van hun huizen waaraan zij Gods Woord geschreven hebben (Dt 6:6; 9), hebben zij hun eigen “gedenkteken” neergezet (Js 57:8). Daar leven ze hun leven van liederlijkheid en hoererij. Het ongelovige Israël gaat in de toekomst met de olie van aanbidding naar “de koning” – of: de Molech –, dat is de antichrist. Aan de Molech worden kinderoffers gebracht (Lv 18:21; 2Kn 23:10). Molech is letterlijk Melech, dat betekent koning, zoals het hier is vertaald. Vandaag worden kinderen opgeofferd aan de afgoden ‘carrière’ en ‘genot’.

Om zich te versterken tegen de vijand zenden ze hun “gezanten ver weg”, om een verbond te sluiten met “de hel” (Js 57:9; Js 28:15) Het is een verbond met de duivel “die de macht over de dood had” (Hb 2:14) en die zich manifesteert in de gedaante van de heerser van het Romeinse rijk, het beest uit de zee.

Afgoderij en hoererij zijn ook voor ons grote gevaren. Afgoderij is alles wat de levende en waarachtige God in ons leven van de eerste plaats verdringt. De apostel Johannes waarschuwt ons: “Kinderen, wacht u voor de afgoden” (1Jh 5:21). De apostel Paulus spreekt over “de hebzucht, die afgodendienst is” en zegt dat we daar radicaal mee moeten afrekenen (Ko 3:5). Afgoderij hangt ten nauwste samen met hoererij, een aanhangen van iets anders dan God.

Leugenachtige gerechtigheid

Al deze slechtheid vereist veel werk en moeite (Js 57:10), maar die inspanning levert het volk graag. Ze zoeken nieuwe kracht bij de machten van de duisternis en niet bij de HEERE (vgl. Js 40:31). Mogelijk dat hun “grote reis” slaat op het sluiten van een tweede verbond en wel met het verenigd Europa onder leiding van het beest uit Rome (Dn 9:27), met wie Israël de banden steeds sterker aanhaalt.

Ze zijn zo ver van de HEERE afgeweken, dat ze niet meer aan Hem denken (Js 57:11). In plaats van de hopeloosheid van hun situatie in te zien vinden ze steeds nieuwe krachten om voort te gaan met het sluiten van verbonden met de heidenen. De HEERE heeft niet direct ingegrepen, maar hen op hun weg laten gaan. Hij heeft gezwegen. Omdat Hij nog niet in oordeel tussenbeide komt, vrezen ze God ook niet (Pr 8:11).

Maar Hij blijft niet zwijgen. Als Hij gaat spreken, wijst Hij hen op de dwaasheid van hun handelen. De vermelding “Ík zal uw gerechtigheid bekendmaken” (Js 57:12), houdt niet in dat zij met wie God een geschil heeft, zelf rechtvaardig zijn. Het tegendeel is het geval. Het betreft wat Israël in zijn blinde toestand beschouwt als zijn eigen gerechtigheid. Het is een leugenachtige gerechtigheid. Het ware karakter daarvan zal door God worden bekendgemaakt, dat betekent door Hem worden tentoongesteld en geoordeeld. Dit wordt bevestigd door wat in Js 57:13a volgt.

Halverwege Js 57:13 richt de HEERE Zich tot de getrouwen onder Zijn volk, een rest, een overblijfsel. Voor ons spreekt het “in erfelijk bezit nemen” van het land van het in bezit nemen van de zegeningen in de hemelse gewesten, terwijl het “in bezit nemen” van “Mijn heilige berg” spreekt van het genieten van de gemeenschap met Hem.

Copyright information for DutKingComments