Jeremiah 1:11-16

Visioen van de amandeltak

Dan geeft de HEERE in twee beelden twee bevestigingen van zijn roeping (Jr 1:11-16). Het zijn de eerste twee beelden van de vele beelden die we in dit boek hebben. Waarschijnlijk zijn ze hem getoond kort na zijn roeping. Beide visioenen zijn ongecompliceerd en worden toegelicht, beide hebben betrekking op oordeel. Om te kunnen spreken moet een profeet, behalve kunnen luisteren, ook kunnen zien. Een profeet moet ook een ‘ziener’ zijn.

Het eerste beeld is dat van een amandeltak (Jr 1:11). Jeremia ziet in een visioen het beeld van een amandeltak. Iemand als Jeremia, die Hebreeuws kent, begrijpt direct wat de betekenis is. Het is een woordspeling met het woord ‘waakzaam’, want het woord ‘amandel’ is in het Hebreeuws nagenoeg hetzelfde als ‘waakzaam’. Een amandeltak is ook een waakzame. Als het nog winter is, begint de amandeltak al te bloeien en geeft als het ware de boodschap dat de lente snel zal komen. De boom wordt in het Hebreeuws ook wel shekedh genoemd, een woord dat ‘de haastige boom’ betekent.

Zoals de amandeltak de boodschap inhoudt van de komende lente, houdt Gods Woord de boodschap van het komende oordeel in. De HEERE waakt over Zijn woord om het oordeel over Israëls zonden te brengen. Ook waakt Hij over Zijn woord om hen na het oordeel te zegenen (Jr 31:28).

Wat de vroegere profeten hebben gezegd, zal komen, het staat op het punt te gebeuren. Het oordeel staat voor de deur. God staat klaar om te handelen, omdat Hij de toestand in de wereld kent. De “tak”, maqqel, symboliseert hier oordeel dat spoedig over Israël zal komen (vgl. Hk 2:3). Dit oordeel zal komen door de Heer Jezus (vgl. Hb 10:37).

De HEERE prijst Jeremia omdat hij goed heeft gekeken en een juist antwoord geeft. Hij heeft een ‘haastige boom’ gezien. God verklaart daarop dat Hij wakker is om Zijn woord spoedig te vervullen en daarvoor direct aan werk gaat (Jr 1:12). Jeremia zal profeteren en de vervulling ervan zelf meemaken.

Visioen van de kokende pot

Het woord van de HEERE komt “voor de tweede keer” tot Jeremia (Jr 1:13). Dat er sprake is van een ‘tweede keer’, toont aan dat het eerste en het tweede visioen nauw met elkaar verbonden zijn. Het eerste gaat over de tijd van het vonnis, het tweede over de richting en de aard van de komende ramp. Weer vraagt de HEERE wat Jeremia ziet. Zijn antwoord is: “Een kokende pot.”

Dat kan alleen maar rampspoed betekenen (vgl. Ez 11:3; Mi 3:3). Het gaat hier om Babel, de grote vijand uit het noorden. Hoewel Babel ten oosten van Juda ligt, zullen haar legers – zoals alle legers uit Azië – Israël vanuit het noorden binnenvallen vanwege de onbegaanbare Arabische woestijn. Hier wordt deze grote vijand uit het noorden voor de eerste keer genoemd.

In de kokende pot zullen de ongehoorzamen van Gods volk worden geworpen. De pot is te vergelijken met de vurige oven van Egypte (Gn 15:17), waar Israël zo hevig en zo lang verdrukt is geweest. Nebukadnezar, de koning van Babel, zal de nieuwe verdrukker zijn. Het ziet ook op de verre toekomst, wanneer de volken tegen Jeruzalem ten strijde trekken (Zc 14:1-2).

De HEERE verklaart het visioen (Jr 1:14). De kokende pot, die met zijn open kant vanuit het noorden verschijnt, stelt het onheil voor dat over het hele land van Juda zal worden uitgegoten. In kokende toorn zullen de legers van de koning van Babel over het land komen. Die invasie zal uitmonden in een overwinning voor de vijand. Jeremia ziet het hier in een visioen gebeuren.

In werkelijkheid wordt van de macht van Babel nog niets gezien en zal het nog veertig jaar duren voordat de vervulling van dit visioen zal plaatsvinden. Maar gebeuren zal het, want de HEERE zal Babel Zelf uit het noorden roepen om tegen Zijn volk op te trekken (Jr 1:15). De legers van Nebukadnezar zullen komen en Jeruzalem overweldigen. Zijn vorsten zullen hun tronen neerzetten voor de poorten van de stad (Jr 39:3). De poort is de plaats van de publieke zaken, waar recht wordt gesproken (Ru 4:1-10). Als de vijand daar heerst, betekent dat de volledige onderwerping van de stad. De muren zullen geen enkele bescherming bieden. Wat voor Jeruzalem geldt, geldt voor alle steden van Juda.

Vanaf het begin van zijn bediening is Jeremia een prediker van oordeel. Zoals Jesaja spreekt over de verlossing van de HEERE, Ezechiël over de heerlijkheid van de HEERE en Daniël over het koninkrijk van de HEERE, zo verkondigt Jeremia onophoudelijk het oordeel van de HEERE (Jr 1:16). De oorzaak van de oordelen, “al hun kwaad”, die de HEERE over Juda uitspreekt – en Jeremia moet die aan heel het land doorgeven –, kent drie onderdelen, namelijk

1. “dat zij Mij verlaten hebben en

2. reukoffers gebracht hebben aan andere goden, en

3. zich hebben neergebogen voor de werken van hun handen.”

Het verlaten van de HEERE opent de deur naar elke vorm van afgoderij, dat is de aanbidding van iets of iemand anders dan van Hem. Het brengen van reukoffers aan andere goden is in wezen eerbetoon brengen aan demonen (1Ko 10:20). De afgoden zelf zijn niet anders dan werken van hun handen, stukken goud of zilver of hout of steen. De dwaasheid van het neerknielen voor een stukje materie zal door Jeremia nog sarcastisch onder de aandacht van het volk worden gebracht (Jr 10:1-16).

Copyright information for DutKingComments