Jeremiah 16:13

De oorzaak van het oordeel

Dat het volk verhard is, blijkt wel uit hun reactie, die de HEERE van tevoren kent (Jr 16:10). Verbaasd, alsof ze zich van de prins geen kwaad weten, vragen ze waarom de HEERE zo met hen handelt. Ze geven daarmee in bedekte termen Hem de schuld van al het onheil dat hen treft. Wat hebben ze dan verkeerd gedaan, wat is dan hun ongerechtigheid en zonde waarmee ze tegen Hem gezondigd zouden hebben? Laat Hij dat dan maar eens vertellen. Het is de hoogmoedige taal van een volk dat zich inbeeldt God te dienen, terwijl ze daar op een eigenzinnige manier invulling aan geven (vgl. Ml 1:6-7; Ml 2:17; Ml 3:7-8; 13).

Ze zijn zo verhard door de zonde, dat ze er geen enkel besef van blijken te hebben dat Gods onheil hen treft vanwege hun zonden en afwijking van Hem. Zonde wordt niet meer gevoeld. Naar Gods wil wordt niet gevraagd. In Zijn onbegrijpelijke geduld met dit afvallige volk zegt de HEERE wat Jeremia moet antwoorden (Jr 16:11). Eerst wijst Hij het volk erop wat hun vaderen hebben gedaan, hoe zij Hem hebben verlaten en andere goden achterna zijn gegaan en die hebben gediend en aanbeden. Zijn wet hebben ze niet in acht genomen. Ze zijn ongehoorzaam geworden.

Maar zij, hun kinderen, hebben het niet beter gedaan (Jr 16:12). Integendeel, ze hebben nog meer kwaad gedaan dan hun vaderen. Zij gaan niet alleen de afgoden achterna, maar ook hun eigen verharde, boosaardige hart. Dat laten ze duidelijk zien door niet naar Hem te luisteren. Ze hebben niet alleen dezelfde zonden gedaan, maar ze met grotere gretigheid bedreven, terwijl ze veel meer waarschuwende voorbeelden hebben dan zij. Hun hardnekkigheid en opstandigheid is groter dan die van hun vaderen.

“Daarom”, om die reden, zal de HEERE hen uit dit land, waarin ze nu nog wonen, wegwerpen naar een ander land dat zij niet gekend hebben en dat ook hun vaderen niet gekend hebben (Jr 16:13). Het woord “wegwerpen” geeft zowel de kracht als de verachting aan waarmee de HEERE deze handeling verricht. In dat vreemde land zullen ze helemaal overgeleverd zijn aan andere goden die ze “dag en nacht”, dat wil zeggen onophoudelijk zullen dienen.

Wat ze in hun eigen land vrijwillig hebben gedaan, zullen ze in het land van hun ballingschap gedwongen en onophoudelijk moeten doen door als slaven de afgodendienaars te dienen. Het eerste, het vrijwillig dienen van de afgoden, is hun zonde; het tweede, het gedwongen dienen van andere goden, is hun straf. Ze ondergaan deze straf “omdat” de HEERE hun Zijn genade onthoudt. De genade die dient om personen in nood te ondersteunen, zal hun niet worden bewezen. Van hen die ze moeten dienen, komt geen genade en ook niet van de HEERE. Dat zal hun straf nog zwaarder maken.

Copyright information for DutKingComments