Jeremiah 16:19

De volken in de zegen

In die situatie is de HEERE voor Jeremia heel persoonlijk “mijn kracht en mijn burcht, mijn toevlucht” (Jr 16:19). Elk van deze drie woorden wijst op de bescherming die de HEERE voor hem is. Die bescherming heeft hij nodig, want het is voor hem en voor iedere Godvrezende een “dag van benauwdheid”.

Jeremia kijkt echter ook verder dan de tijd van benauwdheid waarin hij leeft. Hij zegt tegen de HEERE dat de heidenvolken naar Hem toe zullen komen van de einden van de aarde. Ze zullen komen met een belijdenis over de nutteloosheid van de afgoden. Dat zal gebeuren wanneer Christus regeert en zij tot Hem komen, Die de HEERE is.

Wie zich aan de afgoden overgeeft, krijgt leugen als erfelijk bezit, een bezit dat niet een blijvend eigendom is. Alles wat afgoden geven – dat wil zeggen de demonen die achter de afgoden schuilgaan, want afgoden zelf zijn dode dingen –, is bedrog en stelt teleur. De conclusie luidt dan ook vragenderwijs of een mens zich goden zou maken, met direct het antwoord dat dát toch geen goden zijn (Jr 16:20).

Als de volken, en ook Gods volk, Zijn hand en Zijn macht erkennen, zullen ze weten Wie Hij is (Jr 16:21). De uitkomst van de druk van Gods hand en de uitoefening van Zijn macht is, dat zij zullen erkennen dat Hij met hen bezig is geweest, Hij, Wiens Naam HEERE is. Het kan zijn dat met “hen” die Hij Zijn hand en Zijn macht doet erkennen, de Joden worden bedoeld; het kan ook zijn dat daarmee de heidenen worden bedoeld. Het geldt in elk geval voor beide groepen (Ez 36:23).

Copyright information for DutKingComments