Jeremiah 29:1-3

Inleiding

De historische situatie van dit hoofdstuk is dat in 597 v.Chr. zo'n drieduizend Joden zijn verbannen met Jojachin, onder wie een aantal priesters en valse profeten, samen met de koninklijke huishouding. In Jeruzalem hoort Jeremia dat sommige verbannen valse profeten een spoedige val van Babel en een snel herstel van de bannelingen voorspellen.

Jeremia schrijft daarom enkele brieven aan de ballingen. Daarin waarschuwt hij hen tegen deze misleiding en spoort hen aan geduldig op Gods tijd te wachten. De eerste brief lezen we in de Jr 29:1-23, de tweede in de Jr 29:24-28, gericht aan Semaja, een valse profeet in Babel, de derde in de Jr 29:31-32.

De brief van Jeremia

Jeremia heeft tot nu toe steeds gesproken tot hen die in het land gebleven zijn. Nu zien we hier dat de HEERE ook begaan is met hen die zijn weggevoerd naar Babel. Jeremia deelt in Zijn gevoelens en schrijft hun een brief (Jr 29:1). De brief is niet alleen aan de oudsten gericht, maar aan alle ballingen.

Onder hen die naar Babel zijn vertrokken, zijn de politieke leiders en ook “de ambachtslieden en de smeden” (Jr 29:2). Deze laatsten zijn de uitvoerders van wat de politiek bedenkt. Door hen allen weg te voeren is zowel de regering als de uitvoerende macht gebroken en is er niets meer van Israël te vrezen. De koningin-moeder is Nehusta (Jr 13:18; 2Kn 24:8).

Zedekia laat de brief door twee mannen in Babel bezorgen (Jr 29:3). Het kan zijn dat deze mannen een gezantschap zijn dat naar Babel gaat om de belasting af te dragen aan Nebukadnezar en hem te verzekeren van de trouw van Zedekia. Babel staat waarschijnlijk communicatie toe tussen hen die achtergebleven zijn in Juda en de ballingen. De ballingen zijn net zo blootgesteld aan de boodschap van de valse profeten als het volk in Jeruzalem dat is. De hoop op een snel einde aan de ballingschap wordt ook in Babel door de valse profeten verkondigd.

Copyright information for DutKingComments