Jeremiah 3:5

Juda, de trouweloze vrouw

In Jr 3:1 vergelijkt de HEERE de verhouding tussen Hem en Jeruzalem met die van een aards huwelijk waarin een man zijn vrouw wegstuurt. Zal die man naar haar terugkeren? Het antwoord is ‘nee’ als zij de vrouw van een andere man is geworden (Dt 24:1-4). De HEERE heeft Jeruzalem niet weggestuurd, maar ze is zelf weggegaan. Ze wordt echter als weggestuurde vrouw gezien en haar man mag niet naar haar terugkeren, want het land zou daardoor ten zeerste ontheiligd worden. Ze heeft namelijk door haar hoererij met veel vrienden de terugkeer onmogelijk gemaakt.

De HEERE houdt Jeruzalem haar gedrag voor (Jr 3:2). Ze moest maar eens om zich heen kijken. Is er een plek te vinden waar ze zich niet aan hoererij heeft overgegeven? Ze is schaamteloos langs de wegen gaan zitten om zich aan iedere voorbijganger als hoer aan te bieden (vgl. Gn 38:14-15; Ez 16:25; Sp 7:12-15). Ze zit daar als een Arabier in de woestijn die zijn koopwaar aan voorbijgangers aanbiedt. Een Arabier leeft in totale ongebondenheid. Als er geen handel te drijven is, is er altijd wel wat te roven. Zo leeft Jeruzalem. Ze is alleen uit op hoererij. Door haar hoererij en alle bijkomende kwaad heeft ze het hele land ontheiligd. Haar zonden liggen als een bedekking over het land.

De HEERE heeft de regen ingehouden om haar te tuchtigen en tot Hem te laten terugkeren met belijdenis van haar ontrouw (Jr 3:3; Lv 26:9; Dt 28:23-24; 1Kn 17:1). Hij wil haar laten voelen hoe leeg een leven is dat zich buiten de gemeenschap met Hem afspeelt. Ze heeft echter geen gevoel meer voor het goede. Ze heeft het voorhoofd van een hoer, die schaamteloos bezig is en niet aanspreekbaar is op haar weerzinwekkende gedrag. In hoogmoed gaat ze door en trekt zich niets van de HEERE aan. Ze weigert de zonde te erkennen en ermee te breken.

De HEERE nodigt hen uit Hem aan te roepen met “mijn Vader” (Jr 3:4). Hij zegt dat, opdat ze in Hem hun oorsprong zullen erkennen in het bewustzijn dat ze door het dienen van de afgoden zich van Hem, hun oorsprong, hebben losgemaakt. Hij zegt erbij dat ze Hem zullen erkennen als “de Leidsman” van hun jeugd. Dat houdt in dat ze inzien dat ze Hem als Leidsman hebben verworpen en de afgoden zijn gaan dienen.

Maar de HEERE weet hoe ze in hun hart over Hem denken. Al zouden ze tot Hem komen en “mijn Vader” tegen Hem zeggen en Hem als “de Leidsman” van hun jeugd belijden, dan doen ze dat zonder enige belijdenis van hun zonden. Ze doen wel een beroep op Zijn goedertierenheid, als de goede God Die Zijn volk toch wel weer zal aannemen (Jr 3:5), maar ze doen het in huichelarij.

Ze menen dat de goede God wel weer een keer Zijn toorn zal loslaten. Hij zal toch niet altijd toornig op hen blijven? Hun taal is vleiend, zo spreken ze, maar hun daden zijn slecht. Ze spelen het klaar om vroom te spreken en zondig te handelen. De HEERE doorziet dat en zegt hun dat ook duidelijk. In de uitspraak “u speelt het klaar”, horen we de verbazing van de HEERE over hun ontstellende, glasharde en onverbeterlijk brutale houding. Wij zouden zeggen: ‘Moet je daar nog een woord aan vuil maken?’ Maar waar wij stoppen, gaat God in geduld en genade verder. Dat is een houding die ons moet verbazen.

Dit moet Jeremia als jongeman allemaal tegen Gods volk zeggen. Hier eindigt zijn eerste boodschap met samengevat de hoofdonderwerpen:

1. Israël is schuldig aan vreselijke zonden.

2. De HEERE straft Zijn volk.

3. In tijden van nood willen ze dat de HEERE hen helpt.

4. Ze hebben echter geen waarachtig berouw.

Copyright information for DutKingComments