Jeremiah 36:11-25

Het voorlezen aan de vorsten

Gemarja heeft een zoon, Michaja, die de woorden van de HEERE hoort (Jr 36:11). Het is mooi om die lijn van grootvader (Safan), vader (Gemarja) en zoon (Michaja) te zien, die allen een verbinding met het Woord van God hebben. Michaja wordt geraakt door wat hij hoort. Het brengt hem in beweging en hij gaat naar de kamer van de schrijver waar alle vorsten zitten (Jr 36:12).

Hij vertelt hun alles wat hij heeft gehoord uit de boekrol die Baruch heeft voorgelezen (Jr 36:13). Als wij Gods woorden hebben gehoord en als die ons hebben getroffen en opgebouwd, zullen wij die graag aan anderen, die ze niet gehoord hebben, tot hun opbouwing meedelen.

Michaja is een jongeman, maar wel iemand die serieus wordt genomen. Hij moet bekend hebben gestaan als betrouwbaar en Godvrezend. De vorsten zeggen niet dat ze hem niet geloven, maar komen na zijn verslag in actie (Jr 36:14). Ze sturen Jehudi erop uit om Baruch met zijn boekrol te halen. Waarom gaan ze niet zelf naar Baruch? Schamen ze zich om zich te midden van het volk te begeven en met hen te luisteren naar de woorden van God? Dit is later ook de handelwijze van Zedekia die in het geheim Jeremia bij zich laat komen.

Baruch aarzelt niet, maar komt direct naar hen toe met de boekrol in zijn hand. Dat is dapper, want hij weet dat de boekrol geen aangename boodschap inhoudt en hij kent de weerspannigheid van de vorsten. Dan vragen ze hem te gaan zitten en hun de boekrol voor te lezen (Jr 36:15). Baruch doet wat hem is gevraagd, zonder verwijt dat ze toch naar de poort hadden kunnen komen om het daar te horen en hem dit dubbele werk te besparen. Hij heeft het onbevreesd voor het volk gedaan, hij doet het nu onbevreesd voor de leiders van het volk.

We horen niet welke indruk het voorlezen van de boekrol op het volk heeft gemaakt. We lezen wel wat de uitwerking van het Woord bij de vorsten is. Als ze alle woorden horen, worden ze bang (Jr 36:16). Ze kennen de boodschap van Jeremia wel. Ze zullen er vaak de schouders over hebben opgehaald, maar nu maken de woorden indruk op hen. Ze kunnen hun angst niet verbergen, maar tonen die aan elkaar. Het is niet duidelijk of het angst voor de HEERE of angst voor de koning is. De woorden brengen hen in elk geval niet tot een belijdenis voor de HEERE, maar tot een bekendmaken van de woorden aan de koning. Die moet ervan op de hoogte worden gebracht.

Dan willen ze nog weten hoe Baruch al deze woorden uit de mond van Jeremia heeft opgeschreven (Jr 36:17). Het lijkt meer een technische vraag dan de vraag van een overtuigd geweten. Het antwoord van Baruch is eenvoudig (Jr 36:18). Er is niets opzienbarends aan. De vorsten onderkennen het gevaar dat Jeremia en Baruch voor hun leven lopen als Jojakim deze woorden hoort. Ze adviseren hen om zich te verbergen. God kan mensen die wel een zekere waardering voor Zijn Woord hebben, maar zich niet bekeren, toch gebruiken voor Zijn werk en de bescherming van Zijn dienaren (vgl. Hd 19:31).

De vorsten kennen hun koning (Jr 36:19). Zij vrezen dat zijn woede zal ontsteken en dat zowel Baruch als Jeremia ter dood zal worden gebracht als hij weet waar zij zijn. Daarom zeggen ze tegen Baruch dat hij en Jeremia zich moeten verbergen. Evenals Achab Elia ijverig heeft gezocht tijdens de verschrikkelijke droogte om hem te doden (1Kn 18:10), zal ook Jojakim tegen hen woeden. De HEERE zorgt echter voor Zijn dienaren.

Jojakim hoort de rol en verbrandt die

Wat er dan gebeurt, is zo schokkend en stuitend, dat Jeremia alles tot in detail beschrijft. De vorsten gaan naar de koning (Jr 36:20). De rol nemen ze niet mee, maar leggen die weg in de kamer van de schrijver. Ze kennen de inhoud blijkbaar zo goed, dat ze wat in de boekrol staat, aan de koning bekend kunnen maken. De koning wil echter de boekrol zelf zien (Jr 36:21). Hij stuurt Jehudi erop uit om de rol op te halen. Jehudi haalt hem op uit de kamer van de schrijver Elisama. Twee keer wordt gezegd dat de rol daar ligt. Als Jehudi terug is bij de koning, leest hij eruit voor. De koning en al de vorsten horen opnieuw de inhoud. De vorsten worden er al voor de derde keer mee geconfronteerd.

De koning zit in zijn winterpaleis (Jr 36:22; Am 3:15). Hij zit daar niets te doen. Misschien denkt hij erover na hoe hij zichzelf van een goed leven kan verzekeren. Dan wordt hij met het Woord van God, de gedachten van God, geconfronteerd, gedachten die tegen zijn plannen ingaan. Het is wintertijd. De negende maand is onze maand december. Dat verklaart waarom hij bij een brandend kolenbekken zit. Buiten is het koud; maar ook zijn hart is zo koud als ijs.

Als Jehudi een gedeelte van de woorden van de HEERE heeft gelezen, snijdt de koning dat gedeelte eraf en werpt het in het vuur in het kolenbekken (Jr 36:23). Het geduld dat de vorsten wel hebben opgebracht om naar het voorlezen te luisteren totdat alles voorgelezen is, heeft hij niet. Als hij de inhoud van “drie of vier kolommen” heeft gehoord, snijdt hij ze in woede met een schrijversmes – het mes waarmee de schrijver zijn pen scherpt – van de rol af en werpt de kolommen stuk voor stuk in het vuur. [Noot: Vroeger schreef men niet op stenen tabletten of op kleitafeltjes, maar op papyrus. Een rol bestond uit aan elkaar gelijmde papyrusbladen en werd in kolommen beschreven.]

Zo gaat het door tot de hele rol door het vuur verteerd is en hij er zeker van is dat er niets van over is. Zo grondig gaat hij te werk. Het is een daad van opperste Godslastering en diepste minachting voor Gods openbaring in Zijn geschreven Woord. Jojakim doet het tegenovergestelde van wat God heeft gezegd in de wet, dat de koning zelf de wet moet overschrijven om die te leren kennen en in overeenstemming ermee te regeren (Dt 17:18).

In zijn dwaasheid meent hij hierdoor de dreigingen teniet te doen die tegen hem afgekondigd zijn, alsof God het vonnis niet kan uitvoeren omdat de rol weg is, waarin het vonnis opgetekend stond. Wat wij van de Bijbel denken en hoe wij ermee omgaan, heeft geen enkel effect op de Bijbel zelf. Wat Jojakim doet, gebeurt dagelijks met alle waarheden die een mens niet bevallen. Alles wat een mens hindert in zijn zelfgenoegzame leven, wordt weggesneden uit Gods Woord. Gedeelten over het oordeel van God worden weggelaten.

Heel wat predikers prediken alleen maar aardige dingen, mooie beloften, maar weigeren te spreken over het oordeel. Ze spreken over God als een God van liefde Die niemand naar de hel zal sturen. Maar wat we ook uit de Bijbel schrappen, het verandert niets aan Gods Woord. Onze geringschatting verandert niets aan Gods oordeel. Izebel heeft zich tegen Gods Woord verzet, maar haar tegenstand heeft er niets aan veranderd dat zij, zoals God heeft gezegd, voedsel voor de honden is geworden (2Kn 9:10; 35-36).

De komst van Christus om te oordelen en Zijn rijk op te richten wordt niet geloofd, maar bespot (2Pt 3:3). Daarmee wordt ook de opname van de gemeente, die Gods Woord duidelijk leert (1Th 4:15-18), weggesneden. Ook de lichamelijke opstanding wordt geloochend (1Ko 15:12-23), evenals de verschillende plaats die man en vrouw hebben in de scheppingsorde van God en ook als de gemeente samenkomt. Hetzelfde geldt voor seksualiteit die alleen binnen het huwelijk tussen die ene man en die ene vrouw mag worden beleefd en voor de eerbied voor het leven aan het begin en het einde. Dit wordt allemaal weggesneden.

De mens beoordeelt alles naar eigen normen. Dat hij daarbij wordt aangestuurd door de satan, realiseert hij zich niet. Alles wordt in het vuur van de eigen beoordeling geworpen. En hoe zit het met de opdracht het evangelie te prediken aan alle mensen? Hebben we dat ook weggesneden? En altijd bidden? Doen we dat? Ook dat is een opdracht van de Heer. Als we dat niet doen, hebben we het weggesneden. Luisteren we naar wat de Bijbel zegt over onze tong (Jk 3:1-12)? Zo niet, dan hebben we het weggesneden. We hanteren allemaal zo gemakkelijk het schrijversmes van onze eigen mening, soms zelfs zonder er zelf erg in te hebben.

De koning versnijdt Gods Woord zonder blikken of blozen (Jr 36:24). Ook zijn dienaren staan erbij en verschieten niet van kleur vanwege de ongekende minachting voor de woorden van de HEERE die de koning, de koning van Gods volk!, toont. Zij scheuren hun kleren niet, zoals Josia, de eigen vader van deze Jojakim, doet, als hem het boek van de wet wordt voorgelezen (2Kn 22:11). Ze doen het tegenovergestelde. Wat voor Josia de vondst van zijn leven is, wordt door Jojakim en al zijn dienaren met de grootste verachting behandeld.

Eerder nog hebben de vorsten elkaar angstig aangekeken, toen ze de woorden hoorden voorlezen (Jr 36:16). Er is geen teken dat erop wijst dat het woord van de HEERE iets bij hen heeft bewerkt. Dat is het gevolg als men zich niet afzondert van het kwaad. Jojakim en de vorsten lijken op de moderne vertalers en moderne theologen die ook zonder respect en met verachting met het Woord van God omgaan. We zijn net zulke goede christenen als we liefde hebben voor de Bijbel. Anders gezegd: De maat van de liefde voor de Bijbel bepaalt de maat of de kwaliteit van het christen-zijn.

Enkele dienaren hebben nog een zwak protest laten horen (Jr 36:25). Maar mensen die in een verkeerde positie zijn, zijn krachteloos om tegen een heersend kwaad op te treden. Denk aan Lot in Sodom. Het protest is meer een sussen van het eigen geweten. Wie werkelijk ontdaan is over de oneer die God wordt aangedaan, zal een gezelschap dat zo verachtelijk met God en Zijn Woord omgaat, verlaten. Respect voor Gods Woord blijkt uit gehoorzaamheid aan Gods Woord. Gods Woord roept op om weg te gaan uit een gemeenschap die weigert het kwaad, de zonde, te oordelen. Het is óf het boze wegdoen (1Ko 5:13b), óf zelf weggaan als het boze niet wordt weggedaan (2Tm 2:19-21).

Jojakim geeft opdracht Baruch en Jeremia gevangen te nemen (Jr 36:26). Hij heeft hun pennenvruchten vernietigd, nu wil hij ook henzelf doden, zodat ze hun werk niet meer kunnen doen. Na het vernietigen van het schriftelijke getuigenis moeten vervolgens de getuigen zelf worden omgebracht. Deze houding zien we ook bij de overpriesters ten aanzien van het evangelie als de gemeente net is ontstaan (Hd 4:17). De opdracht van Jojakim kan niet worden uitgevoerd, want Baruch en Jeremia zijn onvindbaar omdat de HEERE hen verborgen houdt. De vorsten kunnen wel adviseren dat ze zich verbergen (Jr 36:19), maar ze kunnen niet voor veiligheid en bescherming zorgen en durven dat ook niet. Dat doet de HEERE (Ps 31:21).

Copyright information for DutKingComments