Jeremiah 48:10

Zelfvertrouwen en vertrouwen op de afgod

De reden voor dit oordeel is het vertrouwen op zichzelf en hun afgod (Jr 48:7). Aan God wordt niet gedacht. Wie alleen met zichzelf bezig is en voor zichzelf leeft en zich beroemt op zijn eigen kracht en rijkdommen, zal omkomen. Daarom zal Moab ingenomen worden. Hun god Kamos zal, net als de goden van Egypte in het vorige hoofdstuk, een waardeloze god blijken te zijn. Hij zal als een dood stuk materiaal in ballingschap weggaan, samen met de mensen die hem hebben aanbeden en hebben geregeerd in zijn naam.

De wortel van de ellende van Moab is zijn trots. Kamos (Jr 48:7; 13; 46) is de nationale godheid van Moab (vgl. Nm 21:29; 1Kn 11:7; 33). De verwijzing naar vertrouwen in hun werken en schatten betekent dat de reden voor de val Moab zijn materialisme is. Als Kamos in ballingschap gaat, vergezellen zijn volgelingen hem. Afgoden worden meestal gevangengenomen met hun aanbidders (Jr 43:12; Js 46:1-2).

Verzet tegen de verwoester die komt, is zinloos (Jr 48:8). Ook hun god laat het afweten om hen te beschermen. Geen stad blijft gespaard. Tevens zal alle leven in het dal en in de vlakte vergaan. De vijand doet een grondig werk, want het gebeurt “zoals de HEERE [het] heeft gezegd”. Moab moet daarom maar zo snel mogelijk, zo snel als vogels kunnen vliegen, maken dat het wegkomt (Jr 48:9). Het is een aansporing om overhaast te vluchten. De steden zullen geen bescherming kunnen bieden, want die zullen tot een verwoesting worden waar niemand kan wonen.

De vijand wordt tot snelle en volledige gehoorzaamheid aangespoord door de vervloeking van de HEERE die over hem zal komen als hij niet doet wat de HEERE van hem verwacht of als hij traag is in het doen van Zijn werk (Jr 48:10). De HEERE heeft geboden dat het zwaard Moab moet treffen. Wie dat niet doet en Hem ongehoorzaam is, wordt vervloekt. Meroz is vervloekt “omdat zij de HEERE niet te hulp zijn gekomen” door Barak en Debora te helpen die Zijn strijd hebben gestreden (Ri 5:23).

Dit woord is ook voor ons belangrijk. Als we gemak liefhebben en traag zijn om het werk van de Heer te doen, spreekt de Heer daar Zijn vloek over uit. Dat lijkt in strijd te zijn met de tijd van genade waarin wij leven, maar dat is het niet. Paulus zegt tegen de Korinthiërs: “Als iemand de Heer niet liefheeft, die zij vervloekt” (1Ko 16:22).

Copyright information for DutKingComments