Jeremiah 48:2

Verlatenheid van de steden van Moab

De HEERE van de legermachten, de God van Israël, spreekt ook Zijn oordeel uit over Moab (Jr 48:1; Js 15:1-9; Js 16:1-14). De God van Israël is ook de God van alle volken (Rm 3:29). Moab is de zoon van Lot, die hij, na dronken gevoerd te zijn, in bloedschande bij zijn dochter verwekte (Gn 19:37). Zijn nakomelingen zijn altijd vijanden van Gods volk geweest. De naam van Moab komt dertig keer in dit hoofdstuk voor.

Deze profetie over Moab is langer dan enige andere profetie in Jeremia 46-49. De lengte is gedeeltelijk het gevolg van het grote aantal geografische benamingen dat wordt vermeld. Het is de meest grondige van alle oudtestamentische profetieën over Moab (Dt 23:3; Ps 60:8; Ps 83:6-7; Ps 108:9; Js 15:1-9; Js 16:1-14; Js 25:10-12; Jr 9:25; Jr 25:21; Jr 27:3; Ez 25:8-11; Am 2:1-3; Zf 2:8-11).

Moab is een beeld van de wereld in zijn gemakzucht en trots. Het is de wereld die plezier zoekt en moeiten ontvlucht. Wie zijn gemak zoekt, beroemt zich snel op wat hij heeft. Maar liefde voor gemak leidt altijd tot armoede. Er is verwoesting, beschaming en ontsteltenis. De steden die hun trots zijn, worden ingenomen. Moab ligt ten oosten van Juda, aan de andere kant van de Dode Zee. Ze hebben veel steden. Nebo en Kirjathaïm hebben eerst tot de stam Ruben behoord (Nm 32:37-38; Jz 13:19), maar zijn door Moab veroverd. Die steden zullen door de vijand worden ingenomen en verwoest.

Het is voorbij met de roem van Moab (Jr 48:2). Alles waarop de mens zich in zijn gemakzucht beroemt, zal tenietgedaan worden. Alle roem van de mens is uitgesloten. De enige roem die blijft, is het roemen in de Heer.

Hesbon heeft ook aan de stam Ruben toebehoord (Nm 32:37). In die stad worden plannen beraamd om Moab uit te roeien. Het broeit in die stad. Een andere stad, Madmen, krijgt de boodschap dat zij zal worden verdelgd en dat wie eruit wegvluchten, door het zwaard zullen worden achtervolgd.

Uit Horonaïm, een andere stad, klinkt geschreeuw (Jr 48:3). Daar heeft de vijand zijn verwoestend werk al gedaan en spreekt men van een grote ramp. Moab is in rampspoed gestort (Jr 48:4). Zijn kleine, weerloze kinderen zijn ook slachtoffers. Ze schreeuwen het uit. Het hartstochtelijke gehuil van kinderen die onder geweld lijden, is een kwelling voor het gehoor van ieder die nog enig natuurlijk gevoel heeft. Het betekent ook dat het land geen hoop op herstel meer heeft.

Men loopt verdwaasd en voortdurend huilend op straat (Jr 48:5). Er zijn er die de weg omhoog gaan, naar Luhith. Anderen gaan de weg naar beneden, naar Horonaïm. Op de weg naar beneden komt het noodgeschrei uit Horonaïm de vluchtelingen tegemoet. Horonaïm is al verwoest (Jr 48:3). Daar zal geen veilig heenkomen worden gevonden.

Ze roepen elkaar toe om te vluchten en hun leven te redden (Jr 48:6). Laten ze al hun spullen maar achterlaten en als een kale struik in de woestijn gaan wonen. Het gaat er maar om dat ze overleven. Hun toestand wordt hier vergeleken met een kale struik in de woestijn, een beeld van verwoesting en verlatenheid.

Copyright information for DutKingComments