Job 11:13

Oproep tot bekering

Zofar moedigt Job aan om tot God te bidden (Jb 11:13). Daartoe hebben ook de beide andere vrienden opgeroepen (Jb 5:8; Jb 8:5). Dat Zofar deze oproep tot Job richt, maakt zijn arrogantie duidelijk. Het staat voor hem vast dat Job gezondigd heeft, dat is zijn uitgangspunt. Tevens meent hij dat je beter wordt als je maar je zonden belijdt. Uit het begin van dit boek weten we dat Jobs lijden niet door zonden is veroorzaakt.

Wat Zofar zegt, is op zichzelf genomen waar. Eerst moet Job zijn hart bereiden, dat wil zeggen dat hij God in Zijn regering over hem erkent. Je kunt alleen tot God naderen als je hart in de goede gezindheid is. Dan kun je met ‘uitgespreide handen’, dat is in gebed, als een smekeling, bij Hem komen. Dat betekent dat er eerst belijdenis van het onrecht moet zijn en dat hij daarmee moet breken. Job moet eerst de slechte dingen waarmee hij bezig is, wat “in je hand is”, ver van zich wegdoen (Jb 11:14). Hij moet ook niet toestaan dat er iets van onrecht in zijn woningen is.

In de oproep van Zofar komt zijn wettische zienswijze tot uiting. Hij houdt Job voor wat hij moet doen om met God in het reine te komen. Zijn oproep is goed als die gedaan wordt aan iemand die in zonde leeft. Zijn oproep is hier fout omdat die gedaan wordt aan iemand van wie God getuigd heeft dat hij Hem dient.

Copyright information for DutKingComments