Job 14:1-2

De kortstondigheid van het leven

Job vervolgt zijn antwoord aan Zofar. In de Jb 14:1-2 beschrijft hij de kortstondigheid en de rusteloosheid van het leven van de mens (Ps 90:10; Ps 103:15; Gn 47:9; Jk 1:11). Hij gaat de situatie waarin hij zich bevindt, nu op ieder mens van toepassing verklaren. Zoals God hem behandelt, behandelt Hij ieder mens, meent hij (Jb 14:1).

Kijk maar naar de mens. Door over de mens als “geboren uit een vrouw” te spreken benadrukt Job zijn zwakheid en breekbaarheid. Dat is de vrouw bij uitstek, en wat zij voortbrengt, is dat ook. Er zijn wel uitzonderingen, maar algemeen neem je toch waar dat een mens maar kort leeft en dat hij in zijn leven wisselvallig en onzeker is.

Het is een ogenblik goed gegaan, net als een bloem die opkomt (Jb 14:2). Maar hoe kortstondig is de schoonheid ervan. Na een paar dagen is hij verwelkt en zijn schoonheid verdwenen. De vlucht van een schaduw laat dat zien. Een schaduw beweegt zich bij het vallen van de avond snel en zonder geluid te maken voort totdat hij is verdwenen. Dat proces is niet tegen te houden. De schaduw is verbonden met de nacht en de dood. Er is niet aan te ontkomen. Zo ziet Job zijn leven en het leven van de mens in het algemeen. Er is geen hoop en geen blijdschap, alleen ellende, nu en morgen.

Copyright information for DutKingComments