Job 18:3

Inleiding

In dit hoofdstuk volgt de tweede toespraak van Bildad. Daarin is ook hij scherper in zijn beoordeling van Job dan in zijn eerste toespraak. Hij geeft Job geen advies noch raadt hem iets aan, maar uit slechts beschuldiging op beschuldiging. Zijn veroordeling van Job is vlijmscherp. Zijn insteek is niet veranderd. Hij volgt het patroon van de vrienden. Dat houdt in dat hij doorgaat met het beschuldigen van Job van zonden als de oorzaak van zijn lijden volgens de redenering:

1. Slechte mensen worden door God gestraft.

2. Job wordt door God gestraft.

3. Job moet wel een slecht mens zijn.

Bildad bewijst met zijn analyse van Jobs situatie opnieuw dat hij totaal onbekwaam is ook maar iets te begrijpen van de vragen die Job kwellen. Terecht heeft Job gesproken over “moeitevolle vertroosters” (Jb 16:2). Bildad zit gewoon op een heel andere golflengte. Dat hij er met zijn beoordeling en veroordeling volkomen naast zit, horen we uit de mond van God aan het einde van dit boek.

Uit de zekerheid waarmee Bildad spreekt, moeten wij leren dat wij in onze meest gevestigde overtuigingen wel eens helemaal kunnen dwalen of er naast kunnen zitten. Wij zijn voor onze overtuigingen evenzeer verantwoordelijk als voor onze woorden en daden. De Enige Die ons de juiste gedachten en zuivere gevoelens kan geven, is God. Hij ook alleen kan wijsheid en kracht geven op de juiste manier met onze overtuiging naar anderen toe om te gaan.

Nieuwe verwijten

Als Job klaar is met zijn reactie op Elifaz’ tweede toespraak, neemt Bildad voor de tweede keer het woord (Jb 18:1). Hij heeft weer zoveel uit de mond van Job gehoord wat in strijd is met zijn theologie, dat hij zijn mond niet kan houden en Job moet antwoorden. Hij begint ermee Job te verwijten dat deze maar doorgaat met zich tegen de argumenten van zijn vrienden te verzetten (Jb 18:2). Zij zijn gekomen om hem inzicht te geven in de oorzaak van zijn lijden. Als hij dat nu maar eens erkent, kunnen ze verder spreken.

Bildad zegt hiermee dat het eigenlijk geen zin heeft om verder met Job te spreken als deze bij zijn eigenzinnige kijk op zijn situatie blijft. Desondanks wacht hij niet op Jobs reactie en gaat onverstoorbaar door met zijn scherpe betoog. Bildad is er blind voor dat het in werkelijkheid precies andersom is. Hij en zijn vrienden willen zelf niet toegeven hoe eigenzinnig ze bezig zijn. Hun steeds zwaardere verwijten zijn het gevolg van het feit dat ze geen vat krijgen op Job. Dat hij Job in het meervoud, “jullie”, aanspreekt, betekent dat hij in Job de vertegenwoordiger van een bepaalde klasse van mensen ziet die de positie van de vrienden ter discussie stelt.

Uit het verwijt aan Job dat hij de vrienden als stompzinnig, verstandeloos vee beschouwt (Jb 18:3), blijkt gekwetste trots. Job neemt in hun ogen een houding aan dat hij hen niet eens wil aanraken, alsof ze onrein zijn. Bildad en zijn vrienden voelen zich zeer beledigd door de reactie van Job. Hij schenkt helemaal geen aandacht aan hun visie. Zij zijn met al hun wijsheid en intellect gekomen om Job te helpen zicht te krijgen op zijn situatie en nu waagt Job het om hen als dom “vee” neer te zetten. Mensen die van zichzelf een hoge pet op hebben, voelen zich zeer gekwetst als anderen dat niet erkennen. Ze zullen niet tot zichzelf inkeren en zich vernederen, maar juist de ander vernederen.

Copyright information for DutKingComments