Job 18:4

Het zekere lot van de bozen

Met de opmerking dat Job ‘zijn ziel verscheurt in zijn toorn’ werpt Bildad Job voor de voeten dat hij buiten zinnen is, dat hij als een onzinnige praat, als iemand die niet weet wat hij zegt (Jb 18:4). Job heeft beweerd dat God hem verscheurt (Jb 16:9). Nee, zegt Bildad, dat doe je jezelf aan, dat doet God niet. Voor de stelligheden van Job moet iedereen en alles wijken. Iedereen kan verdwijnen en wat een symbool van standvastigheid is, kan verplaatst worden, maar het denken van Job zit muurvast. Wij zouden zeggen: al gaat iedereen op zijn kop staan, Job verandert niet van opvatting en houdt daar star aan vast.

Deze wijze van argumenteren van Bildad bewijst niets anders dan de zwakheid van zijn eigen argumenten. Wat Bildad zegt, heeft niets met de inhoud te maken. Iemand die zijn gesprekspartner niet kan overtuigen, maar zijn verlies niet wil erkennen, zal de ander van totale onbeweeglijkheid beschuldigen. Hij raakt erdoor geïrriteerd en beschuldigt de ander ervan dat hij ‘niet flexibel’ is in zijn opvattingen, dat hij ‘vastgeroest’ zit in zijn mening, dat hij ‘niet wil openstaan’ voor andere inzichten enzovoort.

Nou Job, zo vervolgt Bildad zijn toespraak en herhaalt zijn betoog als een leraar tegenover een leerling die traag is van begrip, je kunt er zeker van zijn dat “het licht van de goddelozen wordt uitgedoofd” (Jb 18:5; Jb 21:17). Hij bedoelt daarmee dat Job wel kan menen dat hij het licht heeft, dat hij zijn situatie goed kan beoordelen, maar dat zijn licht wordt uitgedoofd, want hij is een goddeloze. Ook de vlam van zijn vuur zal niet meer schijnen, wat wil zeggen dat zijn huis onbewoond zal zijn. Voor Bildad is het door Gods oordelen over Job en Jobs uitingen daarover zonneklaar dat Job een huichelaar en zondaar is.

Het licht dat hij over zijn leven had, waardoor hij alles in zijn juiste betekenis kon zien, is verduisterd (Jb 18:6). Job kan niet meer zien hoe de dingen werkelijk zijn, want zijn denken is verduisterd, zo oordeelt Bildad. Met “zijn lamp” kan de geest van een mens worden bedoeld (Sp 20:27). Als een mens sterft, sterft zijn geest niet, maar kan hij zijn licht niet meer laten schijnen over de dingen van dit leven. Op de dag dat zijn geest uit hem weggaat, “op die dag vergaan zijn plannen” (Ps 146:4).

Zolang Job nog leeft, kan hij ook niet meer de krachtige stappen van vroeger zetten (Jb 18:7). Hij wordt daarin belemmerd door zijn moeiten en ziekten die over hem zijn gekomen door zijn zonden. Wat hij anderen heeft aangeraden, is zijn valstrik geworden. Hij komt om in zijn eigen raad. Zijn raad was om te zondigen met als doel daardoor voorspoed te krijgen. Die raad is zijn ondergang geworden.

Copyright information for DutKingComments