Job 18:9

In de val gelopen

Bildad wijdt uit over de vergelding die het deel is van de goddeloze. In de Jb 18:8-10 gebruikt hij de illustratie van een valstrik om wilde dieren mee te vangen. Hij past dit toe op het verstrikt raken van een kwaadaardige persoon, met wie hij niemand anders dan Job bedoelt. De gedachte is dat wie erop uit is om slechte dingen te doen, de gevolgen daarvan te dragen krijgt. Het is de wetmatigheid dat waar een goddeloze ook heengaat, hij uiteindelijk verstrikt zal raken in de dood. “Wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten” (Gl 6:7b).

Iemand die belemmerd wordt in zijn wandel door zijn zonden (Jb 18:7), zal ook niet ver komen. Hij wordt stilgezet omdat hij in een net geworpen wordt (Jb 18:8). Hij beseft niet dat hij over een valkuil loopt waarover een vlechtwerk is gelegd. Als hij daarover loopt, zakt hij door het vlechtwerk heen en komt in de valkuil terecht. Hier wordt benadrukt dat hij die weg zelf kiest en daarmee ook zelf kiest voor zijn ondergang.

In Jb 18:9 wordt de klemtoon gelegd op het plotselinge van zijn ondergang. Ineens wordt hij in zijn wandel gestopt doordat een strik hem bij de hiel grijpt. Hij kan geen stap meer verzetten. De situatie overvalt en overweldigt hem, zonder dat hij zich eruit kan bevrijden. Hij heeft dit niet voorzien, er geen rekening mee gehouden.

In Jb 18:10 gaat het meer om het onvermijdelijke. Iemand die de weg van zonde gaat, krijgt onvermijdelijk te maken met een touw en een val die voor hem verborgen zijn. Ze liggen daar speciaal voor hem die een weg van zonde gaat. Hij zal erdoor omstrikt en gevangengenomen worden. Dit lot treft ieder die de weg van de zonde gaat. Job moet weten dat hij in de ellende als in een valkuil zit omdat hij de weg van de zonde is gegaan.

Copyright information for DutKingComments