Job 2:4-8

De satan daagt de HEERE opnieuw uit

De satan geeft niet op. Hij zal nooit opgeven, zolang hij de gelegenheid krijgt zijn verderfelijke werk te doen. Daarvan getuigt zijn reactie op wat de HEERE over Job en over de acties van de satan zegt (Jb 2:4). Hij komt niet om zijn nederlaag te erkennen, maar zint op nieuwe slechtheid. Altijd zal hij in zijn verdorvenheid nieuwe redenen zoeken om Gods kinderen los te maken van God en hen in het verderf te storten. Hij kan niet anders dan naar zijn onveranderlijke slechtheid handelen.

Hij spreekt God tegen en zegt dat Job nog niet tot het uiterste is beproefd. Alle voorgaande beproevingen hebben zijn bezit en zijn kinderen getroffen, maar niet hem persoonlijk. De satan beweert dat Job bereid zal zijn om de huid van een ander – zijn relatie met God – op te geven om zijn eigen huid te redden. Laat de HEERE Job maar eens aan den lijve pijn en kwelling laten voelen, dan zal Job Hem echt wel vervloeken (Jb 2:5).

De HEERE geeft de satan toestemming met Job te doen wat hij wil, maar Jobs leven moet gespaard blijven (Jb 2:6). De HEERE bepaalt de grens. De satan mag die niet overschrijden en doet dat ook niet. Dat maakt de beproeving trouwens niet kleiner, maar juist groter. De dood zou een einde maken aan de beproeving en daardoor de smartelijkheid ervan verkorten. Hoe heeft Job te midden van het lijden naar de dood verlangd. Dat hij het leven behoudt, stelt God in de gelegenheid Zijn doel met hem te bereiken.

De satan gaat weg om hier hoogstpersoonlijk zijn verderfelijke werk te doen. Hierna horen we niets meer van hem in dit boek. Met deze verschrikkelijke actie verdwijnt hij uit het verhaal. God heeft hem niet meer nodig. De satan doet wat hem is toegestaan. Hij slaat Job met een ziekte waarmee God Israël dreigt te slaan indien het volk Hem ontrouw is (Jb 2:7; Dt 28:27; 35).

Als de satan zijn gang mag gaan, doet hij geen half werk. Hij slaat Job op een wijze dat Job alle persoonlijke voldoening en waardigheid verliest. Alles is hij kwijt: zijn bezit, zijn kinderen, zijn aanzien en nu ook zijn gezondheid. Alles wat Job nog op aarde heeft, is ondraaglijke geestelijke en lichamelijke pijn. Hij wordt van top tot teen bedekt met zweren waar ook maden op groeien (Jb 7:5). Zijn adem stinkt (Jb 19:17). Hij is vermagerd tot vel over been (Jb 19:20) en lijdt ondraaglijke pijnen (Jb 30:17). Zijn krachten worden gesloopt door hoge koorts (Jb 30:30). Hij wordt gekweld door angsten (Jb 6:4) en lijdt aan slapeloosheid (Jb 7:4), en als hij slaapt, heeft hij nachtmerries (Jb 7:14).

Job gaat naar een ashoop, mogelijk buiten de bewoonde wereld, waar hij te midden van het stof in eenzaamheid zit en een potscherf neemt om zich te krabben (Jb 2:8). Maar het dieptepunt is nog niet bereikt.

Copyright information for DutKingComments