Job 22:13-14

Alles is bij God bekend

Job moet toch wel weten dat God ver boven de mensen verheven is (Jb 22:12). Hij moet maar eens naar “de hoogste sterren” kijken, het hoogst waarneembare in de schepping, “hoe verheven ze zijn”. Nou, God is daar nog weer eens oneindig ver boven verheven. Wat verbeeldt Job zich dan wel dat hij tegen Hem het woord opneemt en doet alsof hij onschuldig is?

In plaats van zich voor die hoogste Majesteit te buigen en Hem te erkennen in de straffen die Hij over hem brengt, waagt Job het God onwetendheid toe te schrijven. God is zo hoog verheven, dat Hij Zich – naar Job zich volgens Elifaz inbeeldt – verbergt achter donkere wolken. Hij houdt Zich niet bezig met de aarde en wat daarop gebeurt (Jb 22:13-14). En als Hij niet kan of wil zien wat er op aarde plaatsvindt, straft Hij natuurlijk het kwade niet. Daarom kunnen Gods oordelen niet over Job gekomen zijn omdat hij zou hebben gezondigd.

Elifaz legt Job uitspraken in de mond die Job niet heeft gedaan. Hij veronderstelt te weten wat Job over God denkt en dicht hem gedachten toe die er bij Job niet zijn. Elifaz trekt gewoon zijn eigen conclusies uit wat Job heeft gezegd over het lijden van de Godvrezende en de voorspoed van de goddeloze (Jb 21:1-16). Daarmee is voor hem duidelijk dat Job God beschouwt als Iemand Die Zich niet bemoeit met wat de mensen doen. Hij, de theoloog Elifaz, weet wel beter. Natuurlijk bemoeit God Zich wel met wat mensen doen. Voor hem is Job daarvan een schoolvoorbeeld.

Wat Elifaz hier allemaal van Job veronderstelt, is wel heel absurd. Het laat zien tot welke dwaze opvattingen een mens over een ander mens kan komen, als hij onverdroten voortgaat met de dingen te bezien vanuit zijn eigen theologische gelijk. Dan worden mensen dingen in de mond gelegd die ze nooit hebben gezegd en ook nooit hebben bedoeld. Woorden worden uit hun verband getrokken en daaromheen wordt een conclusie gevormd die past in het denken van de eigen theologie. Die theologie is de maatstaf om de ander te beoordelen.

Wat de ander ook zegt of doet om het tegendeel te bewijzen, hij heeft altijd ongelijk. Toegeven dat de ander gelijk heeft, betekent het einde van het eigen gelijk. En dat kan niet, want dat gelijk is gebaseerd op degelijk theologisch onderzoek. Onlangs stond in een verslag van een theologisch debat een zin waarmee kritiek op een bepaalde theologische visie werd gepareerd: ‘Uw kritiek betreft de resultaten van honderd jaar exegetisch onderzoek’ (RD 1-11-2014, blz. 15). Dit is zo’n kwalijke reactie op een vraag naar wat de Schrift zegt. Bevindingen van mensen op welk gebied ook mogen nooit het eind van alle tegenspraak zijn. Dit geldt in het bijzonder voor het onderzoek van de Schrift. Op een dergelijke manier wordt Job door Elifaz en zijn vrienden benaderd.

Onze ervaringen, onze tradities of onze ontdekkingen mogen niet de meetlat zijn waarlangs wij onze waarnemingen leggen. Het moet altijd alleen Gods Woord zijn. In Elifaz en de vrienden dicteert de mens de uitleg van Gods handelingen. Ieder van ons moet ervoor openstaan dat wij in dezelfde fout als de vrienden van Job kunnen vallen. Wij beoordelen een ander naar wat wij van God weten. Maar we kunnen iets alleen goed beoordelen als we in een levende relatie met God leven. We hebben dan geen hoge pet op van onze Godskennis, maar zullen nederig zijn. In die gezindheid kunnen we door de Heilige Geest en Gods Woord alle dingen beoordelen (1Ko 2:15).

Copyright information for DutKingComments