Job 24:18

Het einde van de bozen

De goddeloze is “snel op het wateroppervlak” (Jb 24:18). Hij verdwijnt door het oordeel met de snelheid waarmee een takje op het wateroppervlak door de wind wordt voortgejaagd. Misschien wordt hier de goddeloze bedoeld die een zeerover is. Goddelozen beperken zich in hun roverij niet tot het vasteland. Ook de zee is door de aanwezigheid van piraten geen veilig gebied voor eerlijk werkende mensen.

Wie op een eerlijke manier in zijn levensonderhoud voorziet, is gezegend. De goddeloze is op heel de aarde vervloekt, waar hij ook maar op aarde zijn deel vandaan haalt, op het land of op de zee. Hij zal zich niet naar de wijngaarden wenden om daar te werken en zo op een respectabele manier zijn geld te verdienen.

Wat droogte en hitte met sneeuwwater doen, doet het graf met de zondaars (Jb 24:19). Sneeuwwater verdampt door droogte met hitte en er blijft niets van over. Als een zondaar in het graf ligt, blijft er ook niets van hem over. Het lichaam vergaat. Zelfs de moeder van de zondaar zal hem vergeten (Jb 24:20). Ze wil niet meer aan hem denken, want deze zoon van haar is voor niemand een zegen geweest, maar integendeel voor velen een vloek. De enigen die iets aan hem hebben, zijn de maden. Voor hen is zijn lichaam een welkome maaltijd. Verder zal niemand hem missen, niemand zal nog aan hem denken. Het gaat met hem als met een boom die door een storm afgebroken wordt. Hij knakt en gaat dood.

Job beschrijft in deze verzen dat de dood voor de goddelozen het einde is, maar zonder dat hij verwijst naar een oordeel hierna. Alles wat ze hebben gedaan, is vergeten. De goddeloze lijkt in zijn leven verhoogd en bij zijn dood weggesneden te worden. Dan is alles voorbij, zonder dat er iets van Gods toorn in zijn leven zichtbaar is geweest. De afwezigheid van het oordeel voor de goddelozen is voor Job een raadsel. Dat begrijpt hij niet, daarmee worstelt hij.

Copyright information for DutKingComments