Job 24:25

God lijkt goddelozen te beschermen

Job beschrijft nog enkele wandaden die de goddeloze heeft begaan zonder dat iemand hem bestraft. Hij heeft de kinderloze en onvruchtbare vrouw slecht behandeld (Jb 24:21). Zo’n vrouw gaat al gebukt onder de smaad van kinderloosheid, waardoor het haar ook ontbreekt aan kinderen die haar helpen. Daaroverheen krijgt ze nu ook nog te maken met iemand die haar veracht en kwaad doet.

De weduwe is ook een weerloze vrouw. De goddeloze weigert een hulpbehoevende weduwe goed te doen. Dat wordt als zonde aangemerkt. “Wie dan weet goed te doen en het niet doet, voor die is het zonde” (Jk 4:17).

Zijn goddeloze handelingen beperken zich niet tot de armen, de ellendigen en de weerlozen. Ook “de machtigen” zijn een doelwit voor hem (Jb 24:22). Hij onderdrukt hen en onderwerpt hen aan zich. Als hij opstaat, dat wil zeggen opstaan om een slecht werk te gaan doen, is niemand zijn leven zeker. Iedereen kan zijn prooi zijn.

God steekt geen hand naar hem uit en daarom kan de goddeloze onbezorgd verder leven (Jb 24:23). Niemand legt hem een strobreed in de weg. Daardoor wordt hij aangemoedigd om door te gaan met zijn kwade praktijk (vgl. Pr 8:11). Maar er is één ding waarmee hij niet rekent en dat is dat Gods ogen hem altijd en overal zien.

Uiteindelijk heeft de goddeloze slechts een korte tijd van zijn voorspoed kunnen genieten (Jb 24:24; vgl. Jb 20:5). Iemand kan oud worden, maar het leven is per slot van rekening toch maar kort. Hij kan het gemaakt hebben in het leven. Mensen zagen tegen hem op, uit angst of uit vleierij. Jobs vrienden hebben gezegd dat slechte mensen nog tijdens hun leven worden gestraft voor hun zonden en dat grote criminelen grote rampen over zich halen. Job ontkent dit en laat zien dat grote criminelen ook wel eens groot aanzien kunnen hebben.

Job weet ook dat hoeveel slechte daden de goddeloze ook heeft gedaan en hoe lang hij ook ongestoord zijn gang kon gaan, er een einde komt aan zijn regime. Ineens zijn hij en zijn makkers in het kwaad niet meer in het land van de levenden. Niemand van hen ontkomt aan de dood. Dan is het uit met hun dood en verderf zaaiende bezigheden. Het is ook uit met het genot van de bezittingen die zij zich door hun zondige daden hadden toegeëigend.

Ze worden, net als alle andere mensen, neergedrukt in het graf en daarin opgesloten, samen met allen die hen zijn voorgegaan. Het gaat met hen als met “de top van een aar” die wordt afgesneden bij de oogst als hij rijp is, en niet voor die tijd. De afgesneden aren worden daarna vermalen. Zij zijn van het leven afgesneden om daarna te worden geoordeeld. Dit laatste ligt buiten het blikveld van Job, maar wij weten dat na de dood het oordeel komt (Hb 9:27).

Na deze woorden daagt Job zijn vrienden uit met de woorden: “Is het dan niet zo?” (Jb 24:25). Hij heeft feiten genoemd die door niemand te ontkennen zijn. De bozen hebben voorspoed, leven lang en sterven vreedzaam, zonder enige aanwijzing dat God een afkeer van hen heeft. Durft een van hen te betwisten wat hij heeft gezegd? Kan iemand hem tot leugenaar maken? Er is toch geen speld tussen te krijgen? Dit zijn geen nietszeggende, inhoudsloze woorden, die als woorden van niets aan de kant kunnen worden geschoven. Het zijn, om het met Paulus te zeggen, “woorden van waarheid en gezond verstand” (Hd 26:25).

Op deze woorden komt in het volgende hoofdstuk nog één keer een weerwoord van een van de vrienden. Bildad probeert het nog een keer. Het is een kort weerwoord, zonder dat hij ingaat op wat Job heeft gezegd. Hij zegt nog een paar woorden over de grootheid van God en dan zwijgt zijn stem ook.

Copyright information for DutKingComments