Job 27:16-17

Het zekere lot van de goddeloze

Job stelt hun duidelijk voor dat de aanleiding dat alles hem door God is ontnomen niet ligt in het feit van een zondig leven dat Gods toorn verdiende. Hij is geen goddeloze. God heeft voor “de goddeloze mens” een ander deel (Jb 27:13). “De geweldplegers” krijgen van God een “erfelijk bezit”. Dat heeft Zofar ook al betoogd in zijn tweede toespraak (Jb 20:29). Het is iets wat zij niet per se nu al, in dit leven, ontvangen, het kan ook na hun dood zijn. De Almachtige bewaart het bij Zich tot het moment van de afrekening, waarbij het er niet toe doet of dat moment al op aarde of pas na dit leven zal zijn (vgl. 1Tm 5:24).

De goddeloze en de geweldplegers kunnen wel een talrijk nageslacht hebben, maar dat zal een gewelddadige dood of de hongerdood sterven (Jb 27:14). Een voorbeeld daarvan hebben we in wat er gebeurde met de kinderen van Haman, de Jodenhater (Es 5:11; Es 9:6-10). “Door de dood begraven worden” betekent door de pest omkomen (Jb 27:15). De weduwen zullen er geen traan om laten. Ze zijn er misschien zelfs wel blij om van hem verlost te zijn.

Van zijn “zilver” en zijn prachtige “kleding”, die hij beide in enorme hoeveelheden heeft, zal hij zelf geen blijvend genot hebben. Ze zullen voor “de rechtvaardige” en “de onschuldige” zijn (Jb 27:16-17; Sp 13:22; Es 8:1-2).

Een huis dat “als een mot gebouwd” is, is een huis dat net zo snel en gemakkelijk in elkaar stort als de cocon van een motlarve (Jb 27:18; vgl. Jb 4:19). Het is niet meer dan een provisorisch hutje dat een wachter maakt in de wijngaard voor de tijd van de druivenoogst. Zo is het huis van de goddeloze.

Copyright information for DutKingComments