Job 28:20-28

De wijsheid is niet zichtbaar en niet hoorbaar

Nog eens stelt Job de vraag naar de oorsprong en vindplaats van de wijsheid en het inzicht (Jb 28:20; Jb 28:12). Er is een openbaring van God voor nodig om te weten waar de wijsheid vandaan komt, namelijk van God Zelf. Om te weten waar de plaats van het inzicht is, geldt hetzelfde. “De ogen van alle levenden”, dat zijn de mensen, ontdekken de wijsheid niet. Zij is voor hen bedekt, verborgen (Jb 28:21). Met “de vogels in de lucht” kunnen in verband met het eerste deel van dit vers en het eerste deel van het volgende vers (boze) geestelijke machten worden bedoeld. Ook voor de sluwste geesten met een intelligentie die vele malen hoger is dan die van de mens, is de Goddelijke wijsheid verborgen.

“Het verderf en de dood” zijn de plaatsen waar de geesten van de ongelovigen zich na hun dood bevinden (Jb 28:22). Wie daarmee door een sterfgeval in zijn familie of omgeving in aanraking komt, beseft dat het hem aan wijsheid ontbreekt om te doorgronden wat deze plaatsen inhouden, wat er achter de dood ligt. In die zin dringt er een gerucht door in de oren van de mens. God doorziet met Zijn wijsheid wat duister is voor de mens (Sp 15:11). Hij kan de sluier ervan oplichten en inzicht geven in de toestand na de dood (Lk 16:19-23).

Samengevat zien we drie terreinen waar de wijsheid niet is (vgl. Fp 2:10). De wijsheid is

1. niet op aarde bij alle levenden, bij de mensen;

2. niet boven de aarde bij de vogels in de lucht of de wereld van de geesten;

3. niet onder de aarde in het dodenrijk bij het verderf en de dood.

De wijsheid is van God

Van de natuur wendt Job zich nu tot de Oorsprong van de wijsheid (Jb 28:23). Hier is het antwoord en dat is dat de Schepper van de wereld de wijsheid kent. Hij alleen begrijpt de weg van de wijsheid, want het is Zijn wijsheid. Hij kent ook de plaats van de wijsheid, want de wijsheid woont bij Hem. In één oogopslag overziet Hij alles op aarde, Hij ziet tot in de verst verwijderde uithoeken ervan (Jb 28:24). Hij ziet alles “onder heel de hemel”, dat is het hele heelal.

Hij ziet wat Hij heeft geschapen en Hij bestuurt het ook allemaal. Alles is in Zijn hand. Zo bepaalt Hij “de kracht van de wind” (Jb 28:25). De wateren die onder opstuwing van de wind over de aarde gaan, worden door Hem gemeten (vgl. Js 40:12). De wateren van de regen die Hij over de aarde uitgiet, gaan gepaard met donder en bliksem, met onweer (Jb 28:26). God regelt de omvang en de duur van een storm die met regen en onweer gepaard gaat. De mens staat hier machteloos tegenover. Dat de mens onbekwaam is om Gods scheppingswerken te beheren en te besturen, betekent niet dat God de controle erover is kwijtgeraakt. Hij heeft nog steeds de regie vast in handen.

God is met de wijsheid omgegaan als een bedreven vakman (Jb 28:27). Hij “zag haar”, “peilde haar”, “stelde haar vast” en “onderzocht … haar”. De wijsheid zien wil zeggen dat Hij weet waar de wijsheid is. Het is een opmerken van de aanwezigheid ervan. Hij peilt of doorgrondt de wijsheid, wat wil zeggen dat Hij alle facetten en aspecten ervan kent. Vervolgens stelt Hij de wijsheid vast voor het werk dat Hij gaat doen of de handeling die Hij gaat verrichten. Ten slotte onderzoekt Hij de wijsheid om te weten op welke wijze Hij haar gaat toepassen. Kortom, God kent de wijsheid door en door.

De schepping is het werk van Zijn wijsheid (Sp 3:19). Vanwege die wijsheid is de schepping een vlekkeloos werk, zonder gebreken, een werk waarvan gezegd kon worden dat het zeer goed was (Gn 1:31). God kent Zijn schepping vanbinnen en vanbuiten in de hele complexiteit ervan. Zij is ook een volmaakt geheel. Duizenden jaren is zij oud en nog steeds functioneert alles zoals Hij het heeft verordend. Neem de wind en de regen. Die zijn er nog steeds. Ze hoefden nooit bijgesteld te worden. Ze hoeven nooit vervangen te worden door iets beters, zoals dat wel het geval is met alles wat de mens bedenkt en maakt.

De openbaring

Hier zien we hoe de mens, als hij eenmaal weet waar de wijsheid is, deze wijsheid kan krijgen. Dat is door het vrezen van de Heere (Adonai). Dit is wat Job heeft gedaan, evenals dat hij zich heeft afgekeerd van het kwade (Jb 1:1). Deze twee gaan altijd samen. Wie God vreest, kan niet anders dan het kwade haten en er zich van afkeren. Wijsheid is niet waarheid zonder meer, maar waarheid toegepast op het geweten. Dat wil zeggen waarheid die de mens op zijn ware plaats zet en hem in staat stelt te ontvangen wat God heeft te zeggen. Het gevolg is dat het kwade de rug wordt toegekeerd.

De “vreze des Heeren” doet de mens buigen voor Hem, voor Wie de serafs hun aangezichten bedekken. Die vrees is geen angst, maar ontzag en eerbied, aanbidding. Als deze vrees er is, kan God overal worden gezien: in de diepte, op aarde en in het luchtruim, overal in het universum (Ps 111:10; Sp 1:7; Sp 9:10; Pr 12:13). De materialistische mens ziet het vrezen van God niet als waardevol. Hij is alleen uit op materialistisch voordeel voor dit leven.

God is de “alleen wijze God” (Rm 16:27). Job weet dat hij de wijsheid niet bezit en dat ook de vrienden die niet bezitten en dat zij alleen bij God te vinden is. De reikwijdte van deze woorden zal hij pas aan het einde van het boek zelf ondervinden.

Copyright information for DutKingComments