Job 28:9

De verborgen schatten

“De roofvogel” heeft een scherp oog, maar hij kan het pad dat de mens naar de bodemschatten heeft gehakt, niet zien (Jb 28:7). De “kiekendief” is ook een roofvogel en heeft ook een scherp oog. Hij onderscheidt zich van de andere roofvogels doordat hij zijn nest niet in de bomen, maar op de grond bouwt. Hij vliegt ook laag over de grond om zijn prooi te vangen. “Trotse jonge dieren” en de “felle leeuw” lopen met grote kracht en moed over de aarde, maar kunnen geen gat in de grond maken om bodemschatten te delven (Jb 28:8).

De mens, de mijnwerker, komt op plaatsen die de roofvogel niet ziet en de leeuw niet bereiken kan. Hij bewerkt de hardste gesteenten om te zien of er iets waardevols in zit (Jb 28:9). Ook “de bergen” schuwt hij niet, maar graaft die af tot in de diepte waar de wortels, dat zijn de diepere delen van de bergen, zijn. Hij baant zich een weg door de rotsen door er gangen in uit te hakken en zo te zien of er wat kostbaars in die rotsen is (Jb 28:10). Dat ziet hij zo, want daar speurt hij naar en daar werkt hij voor. Hij damt ook het grondwater af om zo aan het licht te laten komen wat in de duisternis van het water verborgen ligt (Jb 28:11).

Copyright information for DutKingComments