Job 29:14

Zijn weldaden zegenden hem

De beschrijving die Job geeft van zijn gedrag in zijn dagen van welvaart en voorspoed, zou een beschrijving van het gedrag van iedere gelovige in deze tijd moeten zijn. Het pleit voor Job dat hij zijn invloed niet heeft misbruikt. Hij zette zich in voor de sociaal zwakkeren, de lagere klassen van de maatschappij. In wat hij deed voor de minderbedeelden, lijkt hij op de Heer Jezus Die ook hen diende (Mt 8:17).

Wat iemand van hem hoorde of zag, leverde een goed getuigenis over hem op (Jb 29:11). Hieruit blijkt ook hoe lasterlijk de beschuldiging van Elifaz is dat Job zijn omgeving heeft uitgebuit (Jb 22:6-9). Ook wij worden beoordeeld op wat mensen van ons zien of horen (vgl. 2Ko 12:6). Hebben wij een idee van de reactie van mensen op wat zij van ons zien en horen?

Job kreeg dat getuigenis omdat hij goed deed aan anderen:

1. Hij hielp de ellendige door hem uit zijn ellende te bevrijden (Jb 29:12).

2. De wees, die niemand had die voor hem zorgde, hielp hij ook in diens nood.

3. Hij kreeg de zegen van iemand die verloren ging, bijvoorbeeld door gebrek aan voedsel of door onderdrukking of door valse rechtspraak, omdat hij hem uit zijn uitzichtloze positie redde (Jb 29:13; Sp 24:11).

4. De weduwe, die van haar steun was beroofd en in zorg was over hoe het verder moest gaan, bezorgde hij door zijn hulp een vrolijk zingend hart (vgl. Jb 22:9).

Midden in de beschrijving van zijn weldadige optreden wijst Job erop dat hij zich bekleedde “met gerechtigheid” (Ps 132:9; Js 11:5; Js 61:10; Js 59:17) en dat die hem bekleedde (Jb 29:14). Jobs leven werd zozeer door gerechtigheid gekenmerkt, dat het leek dat hij daarmee bekleed was. Zijn rechtvaardige daden waren als een mantel om hem heen en zijn rechtvaardige oordeel was als een tulband op zijn hoofd. Tegelijkertijd spreken mantel en tulband van het feit dat Job een leiderspositie innam. De gerechtigheid werd door Job op voortreffelijke wijze uitgeoefend en kreeg gestalte in hem.

Hij vergelijkt zijn “recht” met “een mantel en een tulband”. De mantel is een kledingstuk dat door voorname mensen werd gedragen, hij toont waardigheid. De tulband is een priesterlijke en koninklijke hoofdbedekking (Zc 3:5; Js 62:3).

Rechtvaardigheid en recht waren voor hem geen aangeleerd gedrag, maar ze woonden in hem. Het kenmerkte hem, zo was hij. Gerechtigheid is aan iemand recht doen, hem geven wat hem toekomt, hem goed behandelen. Recht is ruimer en ziet op alles wat iemand doet en zegt.

Job handelde niet uit eigenbelang, om er zelf rijker van te worden of er meer aanzien door te krijgen. Mozes en de profeten hebben steeds tot een dergelijk leven opgeroepen, om zich in te zetten voor de behoeftigen, de minder bedeelden, de verschoppelingen.

1. Job hielp de blinde door voor hem als ogen te zijn, door hem bij de hand te nemen en te helpen zijn doel te bereiken en niet te verongelukken (Jb 29:15).

2. De kreupele, die niet kon lopen, bracht hij zelf waar deze moest zijn.

3. Voor de armen, om wie niemand gaf, naar wie niemand omzag, was hij als een vader die zich hun lot aantrok (Jb 29:16).

4. Van de vreemdelingen, dat zijn zij die hij niet kende en die in juridisch opzicht in de patriarchale maatschappij kwetsbaar waren, onderzocht hij de klachten. Daarmee liet hij zien dat hij het recht zonder aanzien des persoons hanteerde.

5. Hij trad krachtig op tegen wie onrecht deed (Jb 29:17). Als hij zag dat iemand een ander door onrechtvaardige rechtspraak tot zijn prooi had gemaakt, rukte hij de prooi uit de vraatzuchtige muil van zo iemand door diens “hoektanden” of kaken te verbrijzelen (vgl. Sp 30:14).

Zo toonde Job medelijden waar dat nodig was in een tijd zonder sociale voorzieningen. Hij trad ook krachtdadig op tegen het kwaad waar dat nodig was in een tijd dat men overgeleverd was aan de willekeur van machthebbers.

Copyright information for DutKingComments