Job 31:24

Hebzucht en afgoderij

In zijn volgende betuiging van onschuld ontkent Job dat hij schuldig is aan een materialistische levensstijl. Toen zijn rijkdom toenam, had hij zijn hoop en vertrouwen daar niet op gesteld (Jb 31:24). In Job 1 wordt Job beschreven als een buitengewoon rijk man. Rijk zijn is geen zonde; op rijkdom vertrouwen is wel zonde (1Tm 6:17). We moeten onze hoop niet stellen op het goud, maar op de Heer, want Hij is onze hoop (Sp 3:26; 1Tm 1:1).

Job heeft zich ook niet verblijd in het feit dat zijn vermogen groot was, dat hij een vermogend man was (Jb 31:25). De bron van zijn blijdschap was niet zijn rijkdom, maar God. Roemen in eigen prestaties was er ook niet bij. Zeker, hij heeft hard gewerkt, “mijn hand”, en daardoor “geweldig veel verkregen”. Hij heeft zijn vermogen niet geërfd of gestolen, maar door eigen inspanning verkregen. Hij is zich ervan bewust dat al zijn werk tevergeefs zou zijn geweest als God het niet gezegend had. Hij heeft met de resultaten van zijn werk niet zichzelf gediend, maar anderen. Dat is de juiste wijze van omgaan met rijkdom.

Hij bezweert ook dat hij zijn welvaart niet toeschrijft aan grootheden in de schepping als de zon en de maan (Jb 31:26; Dt 4:19; 2Kn 23:5). Hiermee zegt Job dat hij vrij is van afgoderij. Het vertrouwen op aards bezit is een vorm van afgoderij. Afgoderij is nauw verwant aan hebzucht en wordt er zelfs mee vereenzelvigd (Ko 3:5). Job heeft niet in het licht van de zon en de maan gewandeld, alsof hij die als de bron van zijn voorspoed zag, maar in het licht van God.

Zijn hart was niet in het geheim verleid om die indrukwekkende hemellichamen, die je weg zo weldadig kunnen verlichten, te aanbidden (Jb 31:27). Hij heeft daaraan ook geen uiting gegeven door zijn hand aan zijn mond te brengen en die te kussen. Dit uiterlijke liefde betoon, waarvan een kus spreekt, gebeurde in gevallen dat het voorwerp van verering te ver weg was om zelf aan te raken, zoals met zon en maan het geval is. We kunnen hierbij denken aan wat wij een ‘handkus’ noemen. Het is de hand een kus geven en die dan in de richting van het voorwerp van de liefde blazen.

Het vereren van iets uit de schepping in plaats van de Schepper Zelf is een misdaad (Jb 31:28; vgl. Jb 31:11; Rm 1:22-25), waarover de rechter een veroordeling moet uitspreken. Het is de overtreding van het gebod geen andere goden voor Gods aangezicht te hebben (Ex 20:3). Deze zonde verloochent God als Degene Die boven alle dingen is en zet Hem aan de kant. Dit is een zware belediging voor Hem.

Job leefde, naar we aannemen, in de tijd van de aartsvaders, dat wil zeggen toen het volk Israël, en daarmee ook de wet, er nog niet was. Toch wist hij wat passend was voor God. Dat kwam door zijn omgang met Hem. Ook als we nog weinig weten van de Bijbel, kunnen we toch door het nieuwe leven en de Heilige Geest aanvoelen of iets wel of niet in overeenstemming is met Gods wil. Van de baby’s in het geloof wordt gezegd: “En u hebt [de] zalving van de Heilige en weet alles” (1Jh 2:20).

Copyright information for DutKingComments