Job 31:31-32

Leedvermaak en gebrek aan gastvrijheid

In deze betuiging van onschuld spreekt Job uit dat hij zich nooit aan leedvermaak heeft schuldig gemaakt (Jb 31:29). Als iemand die hem haatte in de verdrukking kwam, bijvoorbeeld in grote financiƫle problemen raakte, kwam er geen triomfantelijk gevoel van blijdschap bij hem naar boven. Hij kreeg ook niet ineens een uitstekend humeur als zijn hater door bijvoorbeeld een erge ziekte werd getroffen. Kunnen wij hem dat nazeggen?

Behalve dat hij geen leedvermaak in zijn binnenste toeliet, weerhield hij zich er ook van om daaraan in woorden uiting te geven (Jb 31:30). Hij maakt onderscheid tussen de innerlijke en uiterlijke zonde van leedvermaak. Job spreekt nu over de uiterlijke kant van deze zonde. Hij wenste zijn vijand niet iets kwaads toe door een vervloeking over hem uit te spreken, bijvoorbeeld dat hij mag doodvallen. Om in alle oprechtheid te kunnen zeggen wat Job hier zegt, moet iemand wel dicht bij God leven.

Een beschuldiging van gebrek aan gastvrijheid wordt door Job weerlegd door te wijzen op mensen die van zijn gastvrijheid kunnen getuigen (Jb 31:31). We kunnen hierbij denken aan zijn bedienden. Iedereen die wel eens bij Job aan tafel heeft gezeten, heeft genoten van het vlees dat hij liet opdienen. Jobs gastvrijheid was bij iedereen bekend en werd alom geroemd.

Zijn gastvrijheid beperkte zich niet tot een maaltijd en niet tot bekenden. Hij ging de straat op en nodigde de vreemdeling uit die geen onderdak had om bij hem te slapen (Jb 31:32). De reiziger hoefde geen herberg op te zoeken, maar Job opende zijn deuren voor hem en ontving hem in de huiselijke sfeer.

Copyright information for DutKingComments