Job 31:6

Leugens en bedrog

Een tweede kwaad waarvan Job krachtig afstand neemt, is het spreken van leugens en bedrog (Jb 31:5). Hij heeft nooit zijn toevlucht tot een leugen genomen, bijvoorbeeld door een verkeerde voorstelling van zaken te geven om zichzelf van een beschuldiging vrij te pleiten. Ook heeft hij nooit snel bedrog gebruikt om bijvoorbeeld ergens beter van te worden. Hij is altijd oprecht en eerlijk geweest. Hier volgt geen verwensing, maar een uitdaging aan God om hem in een zuivere weegschaal te wegen (Jb 31:6). Dan zal de rechtvaardige God zien hoe de weegschaal uitslaat naar de kant van zijn oprechtheid.

Het volgende “als” om zijn onschuld in te betuigen betreft de weg die hij is gegaan (Jb 31:7). Hij is niet afgeweken van de goede weg. Er is niets in zijn hart geweest waardoor hij zich is gaan hechten aan iets zondigs wat zijn ogen hebben gezien en waardoor hij tot verkeerde daden is gekomen, zodat er nu zonde aan zijn handen kleeft.

Aan dit “als” verbindt hij een “dan” gevolgd door een vervloeking die hem in geval van schuld moet treffen (Jb 31:8). Als er bij hem de vinger zou kunnen worden gelegd op iets van die dingen, dan wil hij daarvoor gestraft worden. Die straf bestaat uit het gemis aan zegen waarvoor hij heeft gezaaid en gewerkt. Daarbij komt dat hij moet aanzien dat een ander daarvan profiteert of dat het resultaat van zijn werk verwoest wordt (vgl. Dt 28:33a; Lv 26:16b).

Copyright information for DutKingComments