Job 6:1-13

Inleiding

Job gaat in zijn antwoorden steeds in op de laatste spreker, maar het is duidelijk dat hij iets gemeenschappelijks herkent in de houding van ieder van hen. Hij antwoordt de vrienden dan ook steeds gezamenlijk – hij spreekt over “jullie” – en niet ieder individueel.

De overeenkomst tussen het eerste antwoord van Job hier en zijn klacht in Job 3 is opmerkelijk. Wel is hij in zijn antwoord aan Elifaz beheerster. Ook gaat hij op meer dingen in. Maar de last is dezelfde en ook hier spreekt hij zijn verlangen naar de dood uit. Er is geen spoortje hoop.

Dit eerste antwoord, dat Job 6-7 omvat, valt in twee delen uiteen. In Job 6 richt hij zich tot zijn vrienden, waarbij hij eerst een algemene klacht uit (Jb 6:1-13), zonder zich nog direct tot de drie vrienden te richten. In Job 7 spreekt hij tot God. Het antwoord is als volgt onder te verdelen:

1. De zwaarte en werkelijkheid van zijn lijden (Jb 6:1-7).

2. Het verlangen om door God gedood te worden (Jb 6:8-13).

3. De nutteloosheid van zijn vrienden (Jb 6:14-23).

4. Hij daagt de vrienden uit om hem te toetsen (Jb 6:24-30).

5. De kortstondigheid van het leven (Jb 7:1-11).

6. God is zijn vijand (Jb 7:12-19).

7. Zijn beroep met het oog op de zonde (Jb 7:20-21).

De zwaarte van zijn lijden

Ondanks alle verdachtmakingen die achter Elifaz’ juiste woorden schuilgaan, heeft Job hem laten uitpraten en is hem niet in de rede gevallen. Als Elifaz aan het einde van zijn toespraak is gekomen, ervan verzekerd dat er niets tegenin is te brengen, blijkt dat Job verre van overtuigd is. De reactie van Job wordt ingeleid met de woorden “maar Job antwoordde” (Jb 6:1). Met deze woorden begint Jobs weerwoord op de toespraak van een van de vrienden elke keer. Job antwoordt, hoewel hij zich in zijn reactie hier niet direct tot Elifaz richt.

Elifaz heeft Job verweten dat hij bezwijkt onder zijn lijden (Jb 4:5) Als reactie daarop vraagt Job of zijn verdriet toch eens nauwkeurig gewogen, dat wil zeggen serieus genomen, zou worden (Jb 6:2). Elifaz zegt het zo gemakkelijk, maar hem is niet aangedaan wat Job is aangedaan. Er is een grote, niet in gewicht uit te drukken hoeveelheid ellende over hem gekomen. Hij is eronder bedolven. De ene na de andere ellende is over hem uitgestort. Het moest maar eens bij elkaar in een weegschaal worden gedaan. Het beeld is hier van een balans met twee schalen. Op een ervan worden de ellende en het lijden van Job opgestapeld. Job stelt het grote gezamenlijke gewicht ervan voor.

Al zijn opgehoopte ellende is zwaarder dan het zand van de zeeën (Jb 6:3). Is het dan een wonder dat hij door de zwaarte van zijn lijden tot ondoordachte uitspraken is gekomen? Het klinkt als een verontschuldiging, want hij heeft geen onjuiste of onbezonnen uitspraken gedaan.

Maar is het niet zo, dat dit ieder kan gebeuren die zwaar lijden te verduren krijgt? We zullen begrip moeten leren krijgen voor dergelijke ondoordachte uitingen en daar niet onze kille beoordeling over geven. Tegelijk mogen wij denken aan een man die ook enorm geleden heeft, maar daarover spreekt als “de kortstondige lichtheid van onze verdrukking”. Hij kon dit doen omdat hij daar tegenover “een uitermate uitnemend, eeuwig gewicht van heerlijkheid” zag (2Ko 4:17). Paulus, want hij zegt dit, zag boven de omstandigheden de verheerlijkte Heer. Dit kent Job niet. Voor de Heer Jezus geldt het nog sterker dat Hij uitzag naar de vreugde die voor Hem lag (Hb 12:2).

Er is iets wat voor Job nog zwaarder weegt dan het lichamelijke lijden en dat is het bewustzijn dat het de pijlen van God, “de Almachtige”, zijn die hem treffen (Jb 6:4; vgl. Jb 16:12-13). Pijlen veroorzaken een hevige, brandende pijn. Hij voelt zich het mikpunt van de Almachtige, tegen Wie niemand opgewassen is. Dit is de eerste keer dat Job in zijn betoog God de schuld geeft van zijn lijden (Jb 7:11-21; Jb 9:13-35; Jb 13:15-28).

Er is geen andere mogelijkheid voor hem dan met zijn geest “het vergif ervan” te drinken. Zo ervaart hij wat God hem aandoet. God is zijn vijand Die de ellende die over hem is gekomen als een geordend leger tegen hem opstelt. Wat kan hij daartegen beginnen? God is zo machtig, zo bekwaam in het opstellen van Zijn verschrikkingen. Daartegen is geen verzet mogelijk.

Wij weten dat deze visie van Job op God niet juist is, maar Job kent dan ook niet wat wij mogen kennen en kunnen weten (Jk 1:2; 2Ko 4:16-18). Hij kent God niet als zijn liefhebbende Vader. Ondanks dat wij dit weten, vergeten we het ook wel eens. Als onze omstandigheden ons blikveld vullen, komen we er niet bovenuit. Alleen als we ons oog kunnen richten op de verheerlijkte Christus en het liefhebbende Vaderhart, is het mogelijk te roemen in de verdrukking (Rm 5:3).

In beeldrijke taal wijst Job op wat enkele dieren laten horen als zij eten, of beter wat zij niet laten horen als zij eten. Een dier – een “wilde ezel”, of een “rund” – dat lekker voedsel krijgt, is tevreden, je hoort het niet (Jb 6:5). Job krijgt echter op de eettafel van zijn leven rampen opgediend en dat in een zeer gevarieerde samenstelling. Hoe zou hij daarvan tevreden kunnen ‘eten’ en rustig kunnen zijn! Walgelijke spijs eet je immers niet zonder gemopper. Job kan zijn lijden en ook de woorden van de vrienden niet zien als aangenaam voedsel. Als het wel smakelijk voedsel was, zou hij niet klagen.

Maar wat hij voorgeschoteld krijgt, is een buitengewoon smakeloos menu (Jb 6:6). “Het wit van een ei” kan ook worden vertaald met ‘een walgelijk smakend slijm van een bepaalde plant’. Het is op geen enkele manier aantrekkelijk. Er ontbreken ingrediënten aan die het smakelijk en eetbaar zouden maken. Hij weigert dat menu dan ook aan te raken, laat staan dat hij het zou eten (Jb 6:7). Alleen al de aanblik ervan maakt hem ziek. Job weigert gewoon zo’n leven te leven.

Job spreekt hier niet de taal van het geloof, dat wil zeggen van het geloofsvertrouwen, zoals we dat bijvoorbeeld bij Paulus zien. Paulus had een welbehagen in wat hem aan smaadheden en lijden voor Christus overkwam (2Ko 12:10). Job heeft licht nodig en moet leren God te vertrouwen, ook daar waar hij Hem niet kan begrijpen. Ook voor ons, in elk geval voor de meesten van ons, geldt dat wij dat moeten leren.

Het verlangen door God gedood te worden

Job heeft maar één ding aan God te vragen. Hij heeft slechts één begeerte waarvan hij graag wil dat God die vervult en slechts één hoop waarvan hij graag wil dat God die geeft (Jb 6:8). Het is niet zijn begeerte en hoop dat God hem alles teruggeeft wat hij is kwijtgeraakt, maar dat God hem uit het leven wegneemt. Voor hem heeft het leven geen zin meer. God kan Zijn goedheid aan hem laten zien door hem niet verder te laten leven, maar hem te verbrijzelen (Jb 6:9). Als God hem maar eens losliet door Zijn hand van hem af te trekken, dan zou dat voor hem het einde van zijn leven betekenen. Die handelwijze van God zou hij bijzonder kunnen waarderen. We zien door alles heen dat zelfdoding voor deze Godvrezende man nooit een optie is geweest.

Wat zou hij zich getroost voelen (Jb 6:10). Ja, als God hem niet spaarde, maar zijn leven wegnam, zou dat hem in al zijn verdriet zoveel kracht geven, dat hij zou opspringen van vreugde. Hij heeft ook geen enkele angst voor de dood, want hij heeft “de woorden van de Heilige niet verloochend”. Job heeft woorden van God gehoord. Hij leefde immers in gemeenschap met Hem. Hij heeft ook geleefd naar wat God hem heeft meegedeeld. Hij heeft steeds rekening gehouden met wat Hij heeft gezegd en is zich niet bewust van een overtreding van een van Zijn geboden. Toch ondergaat hij dit lot. Zo rechtvaardigt hij zichzelf, terwijl hij in bedekte termen Gods gerechtigheid ter discussie stelt.

Job zegt niets te veel als hij zegt dat hij de woorden van God niet heeft verloochend. Maar het lijkt erop dat hij het als een prestatie van zichzelf ziet en niet als iets wat hij door genade kan zeggen. Paulus zegt ook dat hij zich van niets bewust is, maar hij beroemt zich daar niet op. Hij zegt erbij dat hij daardoor niet gerechtvaardigd is (1Ko 4:4).

Job bespeurt dat God zijn begeerte om te sterven niet vervult. Dat maakt hem krachteloos, en wel zo krachteloos, dat hij geen hoop, geen uitzicht meer heeft (Jb 6:11). Indirect is dit een antwoord op de vermaning van Elifaz die tegen hem heeft gezegd vooral toch maar hoop te houden (Jb 5:16). Maar het leven heeft voor hem totaal geen zin meer. Hij heeft in zijn leven geen doel meer dat hem nog enig perspectief biedt om ernaar uit te zien toch nog wat langer te blijven leven.

God geeft Job niet waar deze zozeer naar verlangt, omdat Hij andere gedachten over het leven van Job heeft. We zien dat ook bij Elia, die ook eens de wens heeft geuit om te mogen sterven (1Kn 19:4). God heeft de wens van Elia niet vervuld omdat Hij andere, hogere gedachten over diens levenseinde had (2Kn 2:1; 11). Zo heeft God ook andere, hogere gedachten over het levenseinde van Job.

Als God andere gedachten heeft, zijn dat altijd betere en zegenrijke gedachten. Ook wij kunnen God wel danken dat Hij ons niet altijd geeft of heeft gegeven wat wij graag willen of wilden. Dat doen we als we zien dat Gods liefde groter is en verder ziet dan de kortzichtigheid waarmee wij de dingen bezien die ons overkomen.

Job kan niet begrijpen dat God hem zo’n zware last te dragen geeft. Hij heeft toch niet “de kracht van stenen” (Jb 6:12)? Zijn geest is gebroken. En zijn vlees is toch niet “van brons”? Dat is wel aan zijn etterende wonden te zien. Hij is maar een gewoon mens van vlees en bloed. Alleen God kan de kracht geven om deze ellende te dragen. Hij ziet God echter niet als een Helper in zijn leed, maar als de Veroorzaker ervan. Wij, christenen, mogen weten dat God ons wil sterken met kracht naar de innerlijke mens. Daar mogen we in navolging van Paulus voor bidden, voor onszelf en voor elkaar (Ef 3:16).

Job ziet geen hulp meer in zichzelf (Jb 6:13). De innerlijke, geestelijke kracht die hij eens had, heeft hem verlaten. Ook de wijsheid die hij eens bezat, is verdwenen. Bij God kan hij niet terecht, want Die is tegen hem, zo ervaart hij dat althans. Dan wordt hij op zichzelf teruggeworpen. Ook in zichzelf is niets waaraan hij enig houvast heeft, iets waardoor hij moed zou kunnen vatten om verder te leven. Dan blijven zijn vrienden over. Die stellen hem echter ook zwaar teleur, zoals we in de volgende verzen horen.

Copyright information for DutKingComments