Job 6:29

Job daagt uit hem te toetsen

Als ze hem maar eens konden overtuigen van een zonde die hij zou hebben gedaan (Jb 6:24)! Het enige wat hij van hen wil weten, is of hij in enig opzicht een misstap heeft begaan en daardoor, zoals zij beweren, zich dit onheil op de hals heeft gehaald. Jobs pleidooi is dat hij een vrij geweten heeft en zich daarom verdedigt tegen de valse beschuldigingen van de vrienden.

Hij vraagt hun hem te laten begrijpen waarin hij gedwaald heeft, want daarvan beschuldigen zij hem. Job stelt zich hier open, transparant en kwetsbaar op. In nieuwtestamentische taal staat Job open voor een voetwassing van de zijde van de drie vrienden. Elifaz – en bij monde van hem ook de twee andere vrienden – heeft een aantal beschuldigingen geuit, echter zonder ook maar iets te bewijzen. Laat ze hun best maar doen om hun beschuldigingen hard te maken.

Echte vriendschap blijkt ook uit het aanwijzen van de zonde, waardoor die kan worden beleden en de weg weer vrij is voor de omgang met God en met elkaar. Vaag op de zonde zinspelen is een list van de duivel waarmee hij veel onvrede sticht. We mogen niemand van zonde beschuldigen, tenzij we een duidelijk bewijs van schuld kunnen overleggen.

Met enig sarcasme zegt Job dat de vrienden “oprechte woorden” spreken, die hij ook nog eens “krachtig” noemt (Jb 6:25). Dat ze sarcastisch bedoeld zijn, blijkt uit de volgende regel. Daar zegt hij dat hun bestraffende woorden helemaal niets betekenen. Ze bedenken maar wat, zonder werkelijk te beseffen wat ze zeggen (Jb 6:26). Hun woorden hebben geen inhoud en geen basis, terwijl ze zelf vinden dat ze krachtig zijn. Daartegenover achten ze de woorden van de geplaagde Job als wind, als vluchtig, inhoudsloos, terwijl die vanuit grote wanhoop gesproken zijn. Ze hebben niet echt naar Jobs smartelijke woorden geluisterd, zijn zielenleed genegeerd, zijn hartenkreet niet serieus genomen.

Paulus schrijft dat hij ook wanhopig is geweest, dat hij en anderen met hem “aan het leven wanhoopten” (2Ko 1:8). Het waren wel andere omstandigheden die dat met zich meebrachten dan die waarin Job zich bevindt. Het grote verschil tussen Job en Paulus is echter dat Job zowel aan het leven als aan God wanhoopt, terwijl dat bij Paulus niet zo was. Paulus wanhoopte niet aan God, maar vertrouwde op Hem “Die de doden opwekt, Die ons uit een zo grote dood heeft verlost en zal verlossen” (2Ko 1:9-10).

Opnieuw valt Job tegen zijn vrienden uit. Hij maakt hen nu uit voor de meest onbarmhartige mensen die hij kan bedenken. Hij ziet hen ertoe in staat een weerloze wees te verdobbelen om eraan te verdienen (Jb 6:27). Ook zouden ze er volgens hem de hand niet voor omdraaien hun vriend te verkopen. Job is zo teleurgesteld in hen, dat hij hen van dingen beschuldigt die niet waar zijn, maar voor zijn gevoel is het zo. Hij loopt helemaal stuk op hun onbarmhartigheid en gemis aan medegevoel. Zijn uitval is niet goed te praten, maar wel te begrijpen door wat de vrienden tegen hem zeggen.

Dan komt hij weer enigszins tot zichzelf en vraagt hun of ze toch zijn kant op willen komen, dat wil zeggen of ze toch begrip voor hem kunnen opbrengen (Jb 6:28). Hij houdt hen toch niet in hun gezicht voor de gek? Hij is werkelijk ten einde raad en hij kan de aanleiding daartoe niet bedenken. Hij roept hen op tot inkeer te komen, waarmee hij bedoelt dat zij hun mening over hem en de oorzaak van zijn leed zullen herzien (Jb 6:29). Met hun kijk op hem en de oorzaak van zijn leed begaan ze onrecht. Hij staat echt in zijn recht. Zijn “gerechtigheid is er nog”. Laat ze daarom tot inkeer komen.

Job betoogt dat niet hij zich heeft vergist, maar dat zij zich hebben vergist. Op zijn tong is geen onrecht (Jb 6:30). Hij heeft geen enkel leugenachtig woord gesproken. Hij stelt het zelfs zo voor, dat hij een fijnproever is, dat hij het echt wel zou weten als hij door eigen schuld in deze “grote ellende” was terechtgekomen. Job benadrukt dat hij eerlijk en oprecht is. Hij beweert dat hij nog steeds rechtvaardig en integer is, dat hij volkomen toerekeningsvatbaar is voor het beoordelen van zijn eigen situatie en dat zijn geweten volkomen rein is en niet belast is door een of andere niet beleden zonde.

Job beroemt zich hier er ten onrechte op dat hij onberispelijk is in zijn woorden. Hij vergeet dat hij niet volmaakt is. Er is er slecht Eén Die kon zeggen: “Wie van u overtuigt Mij van zonde?” (Jh 8:46a).

Copyright information for DutKingComments