Joel 2:14

Wie weet …

De profeet heeft zojuist een schitterende beschrijving van enkele van Gods eigenschappen gegeven. Hij spreekt niet over God op theologische wijze, maar stelt Hem voor zoals hij Hem kent. Toch laat hij zich in zijn vertrouwen op Gods genade niet verleiden tot uitspraken alsof hij kan beschikken over Gods goedheid. Daarom begint dit vers met “wie weet?” De Goddelijke vrijmacht blijft gewaarborgd.

De vraag “wie weet?” is geen uiting van twijfel aan Gods goedheid, maar laat vooral menselijke nederigheid en bescheidenheid zien tegenover de soevereine God, Die het volste recht heeft Zijn oordelen uit te voeren. Boetedoening en bekering betekenen niet automatisch recht hebben op Gods genade. Joël spreekt zo, opdat zijn hoorders, zoals iemand heeft gezegd, ‘niet door de grootheid van hun zonden zouden wanhopen, maar opdat ook de grootheid van de genade hen niet zorgeloos zou maken.’ Bij bekering is er reden om te hopen dat Hij het oordeel afwendt.

Maar er is meer. Niet alleen wijkt het oordeel – wat al een grote genade is, hoewel negatief –, maar de profeet kent zijn God zo goed, dat hij weet dat God na de bekering van Zijn volk ook een zegen voor hen heeft. Met die zegen kan het volk Hem dan weer eren. De zegen kan doelen op het herstel van het veldgewas dat de HEERE zal schenken, waardoor weer “een graanoffer en een plengoffer” gebracht kunnen worden.

Het doel van elk verlossingswerk dat Hij tot stand brengt, is dat Hij geëerd wordt. Of het nu gaat om een aardse verlossing, zoals bij Israël dat van zijn vijanden wordt bevrijd, of om een geestelijke verlossing, als een mens wordt bevrijd uit de macht van de satan en de zonde, altijd zal het uiteindelijke doel zijn dat God en Zijn Christus erdoor verheerlijkt worden.

Copyright information for DutKingComments