Joel 3:9-12

Verklaar de oorlog!

De heidenvolken worden opgeroepen om zich op de oorlog voor te bereiden, want de oorlog wordt verklaard. Nog eenmaal mobiliseert de HEERE de heidenvolken. Zij mogen nog één keer hun haat tegen Jeruzalem uitleven. Dat is althans wat de volken bij deze oproep voelen. Vroeger heeft de HEERE dat gedaan om Zijn volk te tuchtigen als ze van Hem waren afgeweken. Maar nu roept Hij de volken op met als doel hen zelf te oordelen. Zo is de oproep ten oorlog in werkelijkheid een oproep die tot hun eigen ondergang voert.

Daarom heeft de oproep iets van heimelijke ironie. Deze keer zullen de volken met hun grote aantal en brute kracht immers slechts dienen om Gods triomf nog glansrijker te doen uitkomen. Zijn triomf zal schitteren als zij vlak voor Jeruzalem te gronde zullen gaan (Mi 4:11-13). Hetzelfde zien we in Ezechiël 38-39 waar de volken zich opmaken om tegen de HEERE ten strijde te trekken zonder dat ze in de gaten hebben dat de HEERE hen achter Zich aan trekt (Ez 38:4a). Hij doet dat zoals een boer een stier in bedwang houdt en meevoert aan een ring door zijn neus.

Alles gebruikt voor de oorlog

De volken worden opgeroepen tot een totale oorlog. Er mag niets anders meer belangrijk zijn. Het gewone werk wordt neergelegd en de gereedschappen die ze daarbij gebruiken, moeten worden omgebouwd tot oorlogstuig (vgl. Js 2:4; Mi 4:3). We kunnen dit vergelijken met wat in de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) gebeurde. Toen moesten ook gebruiksvoorwerpen van verschillende metalen, vooral koper, worden ingeleverd voor de fabricage van munitie en ander oorlogstuig.

In de eindstrijd om Jeruzalem zullen alle beschikbare tijd en materiaal worden gebruikt om de stad de definitieve slag toe te brengen. Ook het moreel wordt flink opgevijzeld. Iedereen krijgt ingepeperd dat hij een man van staal is, een held, die in staat is mee te vechten voor een zekere overwinning. Zelfs de zwakkeling, die zich gewoonlijk aan de strijd onttrekt, moet zich door het enthousiasme van de oorlogspsychose laten meeslepen. Hij zal zich vermannen en zeggen: ‘Ik ben een held’, en vervolgens ook aan de oorlog deelnemen.

Gods helden

Dit vers bevat twee oproepen die aan twee verschillende adressen worden gericht. Het eerste deel van het vers is nog een extra aansporing tot de volken om zich gereed te maken en te komen op de plaats waar God hen hebben wil. Volgens de Jl 3:2; 12 is dat in het dal van Josafat.

Het tweede deel van het vers lijkt een roep van de profeet tot God te zijn. Als de profeet in de geest zo de vijanden vlak voor Jeruzalem verzameld ziet, roept hij het uit tot de HEERE dat nu het ogenblik gekomen is om met Zijn helden die hele menigte van vijanden te verdelgen. God heeft immers ook Zijn helden, Zijn sterke mannen? Hij kan die zo doen neerdalen. Met “Uw helden” worden engelen bedoeld. Dat ze “afdalen”, wil zeggen dat ze uit de hemel komen. Engelen worden “sterke helden” genoemd (Ps 103:20).

De HEERE als Rechter

Gezien de inhoud van de vorige verzen zouden we verwachten dat nu de strijd losbrandt. Maar niets is minder waar. Plotseling gaat het beeld terug naar dat van een rechtsproces, zoals is aangekondigd in Jl 3:2. Dáár is de HEERE meer de Aanklager, terwijl hier, te midden van alle woelingen van de volken, het beeld opdoemt van de majesteitelijke rust van de rechterstoel waarop de HEERE zit. In hun opmars lopen de verzamelde heidenvolken de Rechter zo in de armen. Zijn vonnis luidt wat we lezen in Jl 3:13.

Copyright information for DutKingComments