John 11:9-11

De Heer wil weer naar Judéa

Na twee dagen breekt het ogenblik aan dat de Heer tot Zijn discipelen zegt dat ze weer naar Judéa gaan. Hij zegt hier niets over Zijn bedoeling om daarheen te gaan, maar noemt het gebied om daardoor Zijn discipelen op de proef te stellen en hun nieuwe lessen te leren.

De discipelen kennen de vijandschap die de mensen in dat gebied tegen de Heer hebben. Ze herinneren zich maar al te goed hoe de Joden nog onlangs hebben geprobeerd Hem te stenigen (Jh 8:59; Jh 10:31). Hij was er immers uit weggegaan – in hun ogen misschien wel uit weggevlucht – om aan Zijn moordenaars te ontkomen. Is het dan niet een uitdaging van het noodlot dat gebied weer op te zoeken? Ze hebben er geen oog voor dat zolang het nog niet de tijd van de Vader is Zijn vijanden Hem niets kunnen doen.

De Heer antwoordt op hun vragende opmerking met belangrijk onderwijs over het gaan van de weg die duidelijk is. Een weg is duidelijk als de Vader die heeft bekendgemaakt. Als het de wil van de Vader is, is het dag. De gekende wil van God en Zijn Woord zijn het licht van de dag. Christus leefde op aarde vanuit Zijn omgang met de Vader en de kennis van Zijn wil. Hij wandelde daarom altijd in het volle daglicht waardoor Hij nooit struikelde.

Dit geldt ook voor ons. Als wij Christus volgen Die als voorbeeld voor ons op aarde leefde en Die voor ons het licht van de wereld is, zullen we niet struikelen, dat wil zeggen zullen we niet tot verkeerde beslissingen komen. Als we op weg gaan zonder de wil van de Vader te kennen vanuit het Woord van God, wandelen we in de nacht. Dan zullen we zeker struikelen, want dan hebben we geen licht in ons vanuit een omgang met de Vader waardoor ons de weg duidelijk is die we moeten gaan.

Het doel van de reis

Na het belangwekkende onderwijs over het gaan van de weg die de Vader toont, zegt de Heer tegen Zijn discipelen waarom Hij weer naar Judéa gaat. Dat doet Hij op een wijze die de discipelen opnieuw aanleiding geeft om te reageren. Hij spreekt erover dat Lazarus, “onze vriend”, slaapt, maar dat Hij naar hem toe gaat om hem uit de slaap te wekken. Behalve een keer in Mattheüs 26 en een keer in Lukas 12 gebruikt de Heer Jezus het woord ‘vriend’ of ‘vrienden’ voor Zijn discipelen alleen in dit evangelie (Mt 26:50; Lk 12:4; Jh 11:11; Jh 15:13-15).

Wat Hij tegen Zijn discipelen zegt over wat Hij van plan is met Lazarus te gaan doen, wordt door hen weer verkeerd begrepen, zoals uit hun reactie blijkt. Evenals de zusters spreken zij Hem aan met “Heer”. Daarna vertellen zij Hem hun visie op de zaak. Ze concluderen uit Zijn woorden dat de vooruitzichten op genezing gunstig zijn vanwege het feit dat Lazarus slaapt. Als hij slaapt, zal hij gezond worden. Ook nu weer blijkt uit hun opmerking hoezeer ze deze situatie slechts vanuit menselijk oogpunt bekijken.

Dat Hij heeft gezegd dat deze ziekte tot heerlijkheid van God en de Zoon van God dient, is niet tot hen doorgedrongen. Maar de Heer heeft over de dood gesproken en niet over de rust van de slaap, zoals zij menen. Voor Hem is de dood van de gelovige ook niet meer dan een slaap. In Zijn almacht kan Hij iemand evengoed uit de slaap als uit de dood opwekken.

Om elke twijfel bij de discipelen weg te nemen over hoe het nu werkelijk met Lazarus is gesteld, zegt de Heer in duidelijke taal tegen hen dat Lazarus is gestorven. Hij zegt er tevens bij dat Hij om hen blij is dat Hij niet bij Lazarus was tijdens zijn ziekte. Als Hij daar was geweest, zou Lazarus niet gestorven zijn, want waar Hij is, kan de dood nooit zijn macht laten gelden. Waar Hij is, moet de dood wijken.

Als Hij daar was geweest, zouden ze Zijn heerlijke kracht in de opstanding niet hebben kunnen zien die ze nu wel op een bijzondere wijze zullen zien. Daardoor zullen ze geloven. Het gaat er niet om dat zij dan tot geloof in Hem komen, want ze geloven werkelijk in Hem. Het gaat erom dat ze door het betoon van Zijn macht over de dood in Hem zullen geloven als de Zoon van God.

Dan zegt de Heer: “Laten wij naar hem toegaan.” Voor Hem is Lazarus nog aanwezig en te bezoeken ook al is hij gestorven. Hij gaat naar hem toe om hem te ontmoeten. De Heer bedoelt daarmee niet wat David eens sprak met het oog op de zoon die hij in hoererij bij Bathseba had verwekt en die gestorven was. David zei dat hij tot hem zou gaan, dat wil zeggen wanneer hij ook zou sterven, maar dat de jongen niet tot hem zou terugkeren (2Sm 12:23). Nee, de Heer zal Lazarus ontmoeten als een levende omdat Hij hem uit de doden zal opwekken.

Thomas neemt de beslissing om met Hem mee te gaan. Hij spoort zijn medediscipelen aan dat ook te doen. Uit wat Thomas zegt, blijkt zijn liefde voor de Heer. Voor hem staat het vast dat de Heer Zijn reis naar Judéa met de dood zal moeten bekopen. Als dat dan zo is, dan is hij bereid met Hem te sterven. Tegelijk laat Thomas zien dat hij geen begrip heeft van wat de Heer werkelijk beweegt, van het doel van Zijn zending en van de wil en de weg van de Vader die Hij gaat. Ook laat zijn uitspraak zien dat hij zichzelf niet kent. Met al zijn oprechtheid zal hij, als het erop aankomt, net als alle andere discipelen op de vlucht slaan (Mt 26:56).

Copyright information for DutKingComments