John 12:3-5

Maria zalft de Heer Jezus

Nadat we enkele dingen over Lazarus en Martha hebben gehoord die beiden hun geheel eigen plaats in dit tafereel hebben, wordt onze blik op Maria gericht. Wat zij doet, ook zonder woorden, is bijzonder. Ze heeft geen speciale profetische openbaring gehad. Ze handelt naar de geestelijke aanvoeling van haar hart dat alles heeft gevonden in de Christus van God, een hart dat het doodsgevaar aanvoelt waarin Hij verkeert. Anderen mogen denken aan Zijn wonderen en dat Hij Zich er wel uit zou redden, zoals Hij bijvoorbeeld heeft gedaan toen ze Hem in Nazareth van de steilte wilden werpen (Lk 4:30), maar Maria denkt aan Zijn dood en Zijn begrafenis. Met het oog daarop heeft zij Hem, haar Heer, gezalfd.

Ze gebruikt daarvoor een pond balsem van onvervalste nardus die heel kostbaar is. Ze wil, evenals David vroeger, geen offer brengen dat haar niets kost (2Sm 24:24). Voor haar Heer is alleen het beste genoeg. Ze bukt zich en zalft Zijn voeten met de balsem. Zijn voeten spreken ervan dat Hij, de Zoon van God, op aarde is gekomen, gezonden door de Vader om Hem te verklaren. Ze droogt Zijn voeten met haar haren af. Haar lange haar is haar eer (1Ko 11:15a). Ze legt als het ware haar eer over de voeten van de Heer om ze daarmee af te drogen. Het gevolg is dat haar haren met dezelfde kostbare balsem worden gezalfd en dezelfde heerlijke geur verspreiden.

Door haar toewijding, waarvan het lange haar als een sluier ook spreekt (1Ko 11:15b), wordt de aangename geur van de Heer Jezus door haar omgeving genoten. Het hele huis wordt met de geur van de balsem vervuld (vgl. Hl 1:12) waardoor alle aanwezigen ervan mee kunnen genieten. Als een gelovige in de samenkomst Christus vereert door Hem te prijzen, genieten anderen daarvan mee.

Judas reageert op de daad van Maria

Niet alle aanwezigen genieten van de daad van Maria. Er zijn er die niet kunnen waarderen wat zij aan de Heer heeft gedaan. Uit andere evangeliën weten we dat de discipelen er kritiek op leveren. Hier wordt die kritiek bij monde van Judas geuit. Johannes noemt hem de man “die Hem zou overleveren” waardoor het contrast met de daad van Maria op de grootst mogelijke wijze wordt voorgesteld.

De reden van de kritiek van Judas betreft het bedrag dat Maria voor haar balsem heeft uitgegeven. Hij weet het bedrag goed in te schatten. Als we bedenken dat een denaar het loon voor een dag werken is (Mt 20:2), heeft de balsem van Maria een jaarloon gekost. We kunnen dit omrekenen naar vandaag. Per 1 januari 2008 is het bruto minimum dagloon voor iemand van drieëntwintig jaar of ouder €61,62, dat komt neer op iets meer dan €50,00 netto. Voor het gemak gaan we uit van €50,00. Dat betekent dat de balsem van Maria omgerekend naar vandaag een waarde van €15.000,00 vertegenwoordigt. Wat een verspilling als je bedenkt hoeveel armen daarmee geholpen hadden kunnen worden. Zo doet Judas het althans door zijn woorden voorkomen.

De ware reden is dat hij zichzelf ermee had willen verrijken. De armen interesseren hem niets. Hij denkt alleen aan zichzelf. Los van de boze motieven van Judas zijn er ook veel christenen die redeneren als Judas. Zij zeggen dat een tijd van aanbidding verspilde tijd is, want de nood in de wereld is groot. Het evangelie brengen of het helpen van mensen in nood vinden zij veel belangrijker dan aanbidding.

Ontegenzeglijk zijn de genoemde dingen belangrijke dingen die ook moeten gebeuren. Maar als we zeggen dat zulke bezigheden belangrijker zijn dan aanbidding van de Zoon en de Vader, zeggen we daarmee dat mensen belangrijker zijn dan God. Juist in dit evangelie, dat van Johannes, geeft de Heer Jezus aan wat de Vader zoekt en dat is: aanbidders (Jh 4:23). Zo iemand is Maria. Dat de Vader hen zoekt, betekent dat ze, oneerbiedig gezegd, niet voor het oprapen liggen, maar dat ze redelijk zeldzaam zijn (vgl. Lk 17:12-18).

Het is opmerkelijk dat de Heer de zorg voor de financiën van de discipelen aan Judas heeft toevertrouwd. Had Hij dat niet beter aan Mattheüs kunnen doen? Als belastingontvanger had Mattheüs geleerd met geld om te gaan. Hoewel een dienst voor de Heer vaak aansluit bij wat we in het maatschappelijke leven doen of hebben gedaan, is dat niet de standaardprocedure voor de opdracht die de Heer de Zijnen geeft. Dat Hij Judas het beheer over de financiën heeft gegeven, wil niet zeggen dat Hij dat heeft gedaan omdat Judas een dief was. Hij heeft Judas ermee op de proef gesteld, zoals Hij ook Adam en Eva op de proef heeft gesteld en zoals Hij ook ons vaak op de proef stelt.

Als Hij welk mens dan ook op de proef stelt, is dat niet omdat Hij wil weten hoe deze erop zal reageren, maar om die mens zelf ertoe te brengen zijn afhankelijkheid van Hem daarin te tonen. Als de mens dat doet, zal hij zijn taak tot eer van God volbrengen. Als de mens dat niet doet, zal hij falen tot zijn eigen schade en schande.

Copyright information for DutKingComments