John 21:15-17

Het herstel van Petrus

Als ze klaar zijn met het ontbijt, begint de Heer met het volkomen herstel van Petrus’ ziel. De persoonlijke verhouding tussen Hem en Petrus is al eerder in orde gebracht. Daarvoor is Hij eerst aan Petrus persoonlijk verschenen. Er wordt ons niet gezegd wat Hij met hem heeft besproken. Het is genoeg voor ons om te weten dat alles tussen hem en de Heer in orde is gebracht (Mk 16:7; Lk 24:34; 1Ko 15:5). Dat er niets meer tussen Petrus en de Heer is, hebben we gezien in de spontane actie van Petrus om direct naar Hem toe te zwemmen als hij hoort dat Hij aan de oever staat (Jh 21:7). Er is geen enkele schroom meer bij hem.

Na het herstel van zijn persoonlijke verhouding tot de Heer moet Petrus nu openlijk te midden van zijn broeders worden hersteld. Hierdoor zal het genadige werk van de Heer Jezus verdiept worden in het hart van Petrus.

De Heer maakt hem geen verwijt over zijn verloochening, maar dringt door tot de oorzaak: het zelfvertrouwen van Petrus en het zich beter voelen dan anderen. Petrus heeft zich er immers op beroemd dat al zouden allen over Hem ten val komen, hij in elk geval niet (Mt 26:33). Om dat zelfvertrouwen volledig aan de kaak te stellen, zodat Petrus het in zichzelf herkent en zal veroordelen, stelt de Heer hem drie vragen. Deze drie vragen komen natuurlijk overeen met de drie keer dat Petrus Hem heeft verloochend.

In Zijn eerste vraag naar de liefde die Petrus heeft gezegd voor Hem te hebben, maakt de Heer Jezus dan ook de vergelijking die Petrus tussen zichzelf en de andere discipelen heeft getrokken. In zijn antwoord spreekt Petrus met geen woord over een meer liefhebben van Hem dan de andere discipelen, terwijl de Heer daar toch naar heeft gevraagd. Petrus heeft de vraag goed begrepen. In zijn antwoord geeft hij niet meer hoog op van zijn liefde voor de Heer. Hij doet een beroep op Zijn alwetendheid. Wat zichzelf betreft, weet hij dat hij heeft gefaald in zijn liefde voor Hem, maar hij weet ook dat de Heer zijn hart kent en dat Hij dan toch in zijn hart ziet dat hij van Hem houdt.

In zijn antwoord gebruikt Petrus een zwakker woord voor liefde dan de Heer in Zijn vraag heeft gebruikt. In Zijn vraag naar de liefde van Petrus heeft de Heer voor het woord liefde het woord agapao gebruikt waarmee de Goddelijke liefde wordt aangeduid. Hij vraagt Petrus of hij Hem met die hoogste liefde liefheeft. Petrus antwoordt met het woord phileo, een woord waarmee een zwakkere vorm van liefde wordt aangeduid. Dat is het woord voor liefde dat onder mensen wordt gebruikt en meer de betekenis van ‘gehechtheid’, ‘genegenheid’, heeft.

Dit antwoord van Petrus toont de echtheid van zijn geloof dat nu ontdaan is van zijn bravoure. Op grond van dit antwoord geeft de Heer Petrus de zorg voor Zijn lammeren, de meest kwetsbaren van Zijn kudde. Is er wel een groter bewijs van vertrouwen dat een vriend in mij zou kunnen stellen dan aan mij zijn kostbaarste bezit toe te vertrouwen? Dat is het vertrouwen dat de Heer hier aan Petrus geeft. Wij zouden Petrus misschien als laatste hebben gekozen, gezien zijn drievoudige verloochening. Het genadige antwoord is dat Petrus precies de man is die Hij kan vertrouwen. De reden is de volledige verbreking van zijn zelfvertrouwen.

De Heer Jezus zal binnenkort van de Zijnen weggaan, terug naar Zijn Vader. Waar kan Hij een betrouwbare, ware en liefhebbende herder vinden die Zijn zorg voor deze kwetsbaren kan overnemen? Die vindt Hij in Petrus. Vindt Hij die ook in ons?

De zorg van Petrus voor de lammeren bestaat uit het weiden. Lammeren moeten niet worden gehoed, maar geweid. Weiden wil zeggen dat hun voedsel moet worden gegeven dat bestaat uit het onderwijzen in de waarheid op het niveau dat ze kunnen verdragen. Petrus krijgt de zorg voor de Joodse lammeren en schapen toevertrouwd. Hij zal de lammeren voedsel kunnen geven door hun de Messias voor te stellen zoals Hij geweest is. Dat doet hij in het boek Handelingen en ook in zijn twee brieven.

In Zijn tweede vraag aan Petrus spreekt de Heer niet meer over de vergelijking met de andere discipelen. Die zaak is geregeld. Daar komt Hij niet meer op terug. In Zijn tweede vraag vraagt Hij naar de persoonlijke liefde van Petrus voor Hem: Je hébt Me toch wel lief? Ook hier gebruikt Hij het woord agapao, het woord voor de Goddelijke liefde. Petrus durft dit woord niet over te nemen en antwoordt diep verootmoedigd met het zwakkere phileo, ‘houden van’. Evenals de eerste keer begint Petrus zijn antwoord met “ja Heer” en doet hij een beroep op Zijn alwetendheid. Hij heeft de Heer echt lief, al erkent hij dat er aan de buitenkant niet veel van te zien is.

De Heer weet dat ook en waardeert het antwoord van Petrus met een nieuwe opdracht. Petrus krijgt nu Zijn schapen om voor te zorgen, om die te hoeden, te beschermen. Rijpere gelovigen die al wat meer van de waarheid weten, hebben niet in de eerste plaats voedsel nodig, hoewel ook dat onontbeerlijk is, maar dat ze bewaard blijven bij wat ze van de waarheid kennen. Het gevaar waaraan zij blootstaan, is dat de vijand hen weglokt bij wat ze weten.

Als de Heer voor de derde keer naar zijn liefde vraagt, wordt Petrus bedroefd. Deze droefheid is niet omdat hij vindt dat de Heer hem overvraagt, maar omdat hij nu helemaal doordrongen is van wie hij is geweest. De Heer heeft Zijn doel met Petrus bereikt. Dat Hij niet overvraagt, maar juist bezig is Petrus volledig te herstellen, blijkt wel uit het feit dat Hij bij deze derde vraag hetzelfde woord gebruikt dat Petrus steeds heeft gebruikt. Hij neemt hier het woord van Petrus over en spreekt over ´houden van´. Hij zegt daarmee als het ware: ‘Petrus, als je niet durft te zeggen dat je Mij liefhebt, durf je dan wel te zeggen dat je van Mij houdt?’

Petrus beseft dat hij er zo weinig van heeft laten zien en dat hij niet kan wijzen op bewijzen van liefde voor de Heer. Hij doet opnieuw een beroep op Zijn alwetendheid en dat op een sterkere wijze dan de beide andere keren. Hij zegt nu dat Hij alles weet, wat ook inhoudt dat Hij hem door en door kent. Als antwoord op die ootmoedige belijdenis vertrouwt de Heer hem de volle zorg van Zijn schapen toe door hem nu ook te zeggen dat hij Zijn schapen van voedsel moet voorzien.

Als Petrus na zijn vernederende val tot volkomen afhankelijkheid van de genade is gebracht, toont de genade hoe rijk en overvloedig zij is. Wat voor de Heer het kostbaarste en waardevolste is, de gave van de liefde van de Vader aan Hem, vertrouwt Hij Petrus toe: de schapen die Hij pas verlost heeft. Die genade wekt dan ook geen vertrouwen in onszelf, maar in God, op Wiens genade wij altijd kunnen vertrouwen.

Copyright information for DutKingComments