Jonah 1:3

Jona vlucht

Jona heeft geen zin in deze opdracht. Dat is op zich geen schokkend of nieuw verschijnsel. Mozes had ook zo zijn bezwaren toen God hem riep (Ex 3:10-14; Ex 4:1-17) en ook Gideon sprong niet op van vreugde toen God hem riep (Ri 6:11-24). Maar bij hen waren andere dingen aanwezig dan bij Jona.

Dienaren van de HEERE, profeten, zijn geen machines. Ze kunnen de wil van God weerstaan. Bij Mozes en Gideon was het een gevoel van onvermogen. Ze voelden zich niet in staat tot het uitvoeren van de grote opdracht die zij kregen. Bij Jona is het uitgesproken onwil, gebaseerd op trots. Dat bezorgt Jona de twijfelachtige eer als enige profeet pertinent ongehoorzaam te zijn aan God, een profeet die domweg weigert Zijn bevel op te volgen.

De HEERE had Jona kunnen tegenhouden. Toch laat Hij hem gaan, maar zonder hem uit het oog te verliezen. Hij laat hem gaan, zover als Hij dat nodig vindt. Wie de weg van gehoorzaamheid verlaat, verlaat onvermijdelijk ook de tegenwoordigheid van de Heer. Niet dat de Heer voor zo iemand niet meer bestaat, maar het hart raakt het bewustzijn van Zijn tegenwoordigheid kwijt. Dat kan natuurlijk ook niet anders. De Heer gaat nooit mee op een weg van ontrouw.

Het doel van Jona staat vast. Hij gaat niet naar Ninevé, maar compleet de andere kant op, naar Tarsis. Waar Tarsis precies heeft gelegen, is niet duidelijk. Het wordt wel verondersteld in Spanje, in het westen, terwijl Ninevé in het oosten lag. Waarom hij nu juist naar Tarsis wil, wordt niet vermeld.

Hij “vond een schip”, zo lezen we. Dat wijst erop dat hij bewust te werk is gegaan in zijn zoektocht naar een middel dat hem naar zijn eigenwillig uitgekozen doel kon brengen. Hij zal het wel als een bevestiging hebben gezien dat hij in Jafo – dat is het huidige Jaffa, dat in het Nieuwe Testament Joppe wordt genoemd (Hd 9:36; 43) – een belangrijke havenstad in Israël, een schip vindt dat op het punt staat naar Tarsis te vertrekken. Hij heeft om zo te zeggen de wind mee, de omstandigheden zijn gunstig.

Zulke ‘meevallers’ geven iemand die hardnekkig van plan is zijn eigen weg uit te stippelen, terwijl hij daarmee ingaat tegen de wil van de Heer, een heerlijk gevoel. We zijn er allemaal meesters in om een eigenzinnige handelwijze, waarvan we weten dat die tegen het Woord van God ingaat, goed te praten aan de hand van gelukkige omstandigheden. Daarmee wordt onze ongehoorzaamheid aan het Woord van God gecamoufleerd. Dat het meezit op een weg van ongehoorzaamheid, is nooit een bewijs van de zegen van de Heer.

De weg van Jona is de weg naar beneden. Hij daalt af naar Jafo en hij daalt af in het schip (Jn 1:5) en later daalt hij nog dieper af, in de zee (Jn 2:6). Jafo betekent ‘schoonheid’ of ‘onderwerping’. ‘Schoonheid’ lijkt een geschikt vertrekpunt. Maar het voert tot ‘onderwerping’, gebondenheid. Het schip dat daar vertrekt, brengt je slapend naar je doel, als God niet tussenbeide komt. Zo gemakkelijk raak je uit de tegenwoordigheid van de Heer.

Het weggaan van het aangezicht van de HEERE is een bewuste daad en daarom zonde. Het plaatst Jona in het duistere gezelschap van Kaïn, die ook wegging van het aangezicht van de HEERE (Gn 4:16).

Misschien moeten we niet denken dat Jona zich voor God wilde verbergen. Vermoedelijk kende hij Psalm 139 goed, waardoor hij wist dat dit onmogelijk was (Ps 139:1-4). Maar op iemand die bewust ongehoorzaam is, verliest het Woord van God zijn krachtige uitwerking. Jona wilde niet doen wat God hem had opgedragen. Daarom vertrok hij uit het land waar God woonde. “Weg van het aangezicht van de HEERE” wil ook zeggen ‘weg uit het land van de HEERE’.

Jona vlucht niet uit angst voor moeilijkheden die hij tijdens zijn dienst zou tegenkomen, maar omdat hij bang is dat de HEERE de stad Ninevé genade bewijst. Als Jood misgunt hij de heidenen de genade. Dit misgunnen van de genade aan de heidenen komen we regelmatig tegen in de evangeliën en in Handelingen. De farizeeën worden woest als de Heer Jezus in Zijn gelijkenissen verwijst naar genade voor de heidenen (Mt 21:33-46). Woest worden de Joden als Paulus daarover spreekt (Hd 22:17-22).

Maar niet alleen de ongelovige farizeeën en Joden tonen hun ongenoegen als er over genade voor de heidenen wordt gesproken. Het kostte de Heer Jezus de nodige moeite om ook een Petrus te overtuigen dat hij naar een heiden moest gaan (Hd 10:1-16). Gelukkig liet Petrus zich overtuigen en voldeed hij aan de opdracht (Hd 10:17-23). Maar de achtergrond is steeds dezelfde: als heidenen de behoudenis zouden aannemen, zou het met de bevoorrechte positie van Israël gedaan zijn, aan wie de HEERE Zich naar hun overtuiging exclusief had geopenbaard.

Als Jood kan Jona het niet aanzien dat een heidense stad zo begunstigd wordt en deel krijgt aan de barmhartigheid en redding van God. Als profeet kan hij het niet aanzien dat zijn woord niet uitkomt en dat nog wel voor de ogen van deze onbesnedenen. Hij moet prediken dat God de stad na veertig dagen zal omkeren. Dat zal echter niet gebeuren als ze zich bekeren. Dat weet Jona. Maar hij wil niet voor een valse profeet worden aangezien. Dat zal wel zo zijn als de stad zich bekeert. Zijn woorden komen dan niet uit. De stad zal niet worden omgekeerd, terwijl hij dat juist gepredikt heeft.

In 2 Koningen 14 is Jona als boodschapper uitverkoren geweest om de barmhartigheid van God bekend te maken in de dagen dat Israël onder het verschrikkelijke juk van de vijand zuchtte (2Kn 14:25). Hij is toen de brenger geweest van goed nieuws voor zijn volk. Dat heeft hij graag gedaan. Maar in zijn hoogmoed kan hij geen opdracht aanvaarden die alleen voor de volken bestemd is en waardoor de barmhartigheid van God ook hun ten deel valt. Hij weet namelijk dat God barmhartig is (Jn 4:2).

Jona betaalt de prijs voor de overtocht. Aan de weg die van God afvoert, hangt altijd een prijskaartje. De prijs is het verlies van zelfrespect, het beroofd zijn van Gods tegenwoordigheid en het geweld aandoen van het geweten. Toch wordt die prijs grif betaald. Maar als we alles hebben betaald en alles kwijt zijn, slagen we er niet in ons doel te bereiken. We worden uit het door onszelf uitgekozen schip in de oceaan gegooid.

Daarna brengt God ons terug aan land op Zijn kosten en in een schip van Zijn makelij. De morgen van het vertrek kan er zonnig en fraai uitzien, er is geen vuiltje aan de lucht. Maar God kan de wegloper een storm achternasturen om hem naar Zich terug te brengen.

Copyright information for DutKingComments