Joshua 1:12-18

De tweeënhalve stam

Na de reis door de woestijn, bij het naderen van het land, is het volk op bevel van God ermee begonnen het Overjordaanse te erven. Daarmee hebben “de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse” genoegen genomen en gezegd dat ze niet mee het land in willen. Dit is niet in overeenstemming met de bedoeling van God. Het Overjordaanse is niet het beloofde land. Het is niet het land dat door Jozua is veroverd. Het is niet de plaats van het getuigenis van de kracht van Gods Geest.

Het Overjordaanse is een gebied dat zegeningen op aarde voorstelt die we ook dankbaar uit Gods hand ontvangen, maar niet om daarmee alleen tevreden te zijn. Talloze christenen nemen genoegen met de aardse zegeningen, zonder dat ze enig idee van de ware zegeningen van de christen hebben.

Deze stammen hebben toestemming gekregen in het Overjordaanse te wonen op voorwaarde dat ze meegaan om het land te veroveren. Dat hebben ze beloofd (Nm 32:31-33). Nu gaan ze mee het land in, zelfs in de voorste gelederen. Ze zullen meehelpen het land te veroveren, maar als ze daarmee klaar zijn, zullen ze teruggaan naar hun erfdeel.

Het spreekt van gelovigen die wel eens strijden voor de zegeningen, maar toch vooral genieten van de rust in hun familie en werk, dankbaar voor alles wat de Heer daarin gegeven heeft. Alleen de mannen trekken over, terwijl ze hun vrouwen en kinderen achterlaten. Zij hebben, geestelijk gesproken, nooit iets begrepen van het met Christus gestorven en opgestaan zijn. Deze stammen worden later als eersten in de verstrooiing gevoerd.

Het oversteken van de Jordaan van deze tweeënhalve stam stelt in beeld de christen voor die gelooft in het feit van de dood en opstanding van Christus, maar voor wie dit feit geen uitwerking heeft in het geloofsleven. Zulke christenen zullen strijden tegen het opkomende ongeloof en de macht van de satan die in de wereld werkzaam is, zonder zich echter te realiseren dat de strijd zich feitelijk in de hemelse gewesten afspeelt.

De bereidheid van het volk

Het lijkt erop dat wat hier wordt gezegd, wordt gezegd door het hele volk en niet alleen door de tweeënhalve stam. Zij erkennen allen van harte het leiderschap van Jozua als de opvolger van Mozes en spreken hun onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan hem uit. Ze zullen zonder tegenwerping doen wat hij van hen vraagt en daarheen gaan waarheen hij wil dat zij gaan. Het hele volk wenst Jozua toe dat de HEERE, zijn God, met hem is, zoals Hij met Mozes geweest is. Hiermee tonen zij aan dat ook voor hen de kracht voor de strijd bij de HEERE ligt.

Het erkennen van leiderschap is ook in de gemeente belangrijk (1Th 5:12). Het gaat niet om het erkennen van door mensen aangestelde leiders. Zulke leiders kent Gods Woord niet (vgl. Gl 1:1). God geeft leiders die door Hemzelf zijn gevormd.

Er is bij de tweeënhalve stam geen enkele poging zich aan hun eerdere belofte, gedaan aan Mozes, te onttrekken. Ze spreken goede, eerlijke en behartigenswaardige woorden. Het getuigt van hoogmoed als wij op hen neerzien omdat zij alleen meegaan voor de strijd om het land en niet voor het bezit ervan. De vraag is of wij wel de strijd aangaan om het land in bezit te nemen. Hoewel zij in het delen van de verlangens van God voor ons geen voorbeeld zijn, zijn zij het wel terdege in de strijd.

Copyright information for DutKingComments