Joshua 10:31

De steden in het Zuiderland veroverd

Opvallend in dit gedeelte is de steeds terugkerende uitdrukking ”Jozua … en heel Israël met hem” (Jz 10:29; 31; 34; 36; 38; 43). Hierin kunnen we een beeld zien van de eenheid van de Heer Jezus en de Zijnen in het oordeel (Op 19:14-15).

Jozua neemt de steden van drie van de vijf koningen in: Lachis (Jz 10:31-32), Eglon (Jz 10:34-35) en Hebron (Jz 10:36-37). De andere twee steden, Jeruzalem en Jarmuth, worden nog niet ingenomen. Ook wordt in dit deel van het land Gezer verslagen (Jz 10:33). Horam, de koning van Gezer, wil met zijn krijgsmacht Lachis te hulp komen dat zijn koning heeft verloren. Hij blijkt zich tot zijn eigen verderf met de zaak te bemoeien.

Verder neemt Jozua nog drie koninklijke steden in. Eerst Makkeda (Jz 10:28), in de buurt waarvan de vijf koningen gevlucht zijn (Jz 10:16). Nu Jozua met zijn krijgsmacht daarheen is gekomen om de gevluchte koningen te vervolgen en te doden, neemt hij tegelijk die stad in. De vlucht van de koningen bespoedigt daardoor de val van deze stad. Daarna neemt hij ook nog Libna (Jz 10:29-30) en Debir (Jz 10:38-39) in.

De koning van Hebron wordt gedood (Jz 10:37). Maar, zo zouden we kunnen opmerken, die is toch al gedood bij de vijf (Jz 10:23; 26)? Een oplossing kan zijn dat er na diens dood direct een nieuwe koning is opgestaan. Vijanden volgen elkaar snel op om weerstand te bieden tegen Gods volk.

We zouden kunnen veronderstellen dat, nu het leger al zo ver het land is binnengetrokken en heeft veroverd, ze ook wel verderop hun kamp kunnen opslaan. Maar het leger verblijft steeds in Gilgal (Jz 10:43; Jz 10:7). Daar wordt het leger steeds aan de besnijdenis herinnerd. Dat is nodig om kracht op te doen voor de volgende strijd. Dat de HEERE voor Israël strijdt, maakt de noodzaak om herinnerd te worden aan het oordeel over de zonde, over het vlees, niet minder. We moeten steeds terug naar de plaats die ons voor God past: het volkomen wegdoen van onszelf. Er is een tijd om te handelen en er is ook een tijd om stil te zijn en ons voor God te plaatsen, opdat we tot handelen in staat zijn.

Ons bewustzijn van wie wij zijn, doen we op als we kijken naar de dood van Christus aan het kruis. Dat is het uitgangspunt voor de strijd waarin de Heer vooropgaat. Juist dan zullen we Hem alles in handen geven. Als het vlees zich gaat beroemen, is de nederlaag een feit. Dan is er voor Hem geen plaats en kan Hij niet voor ons strijden. We keren terug, niet om opnieuw besneden te worden, maar om aan de woorden van de Heer Jezus herinnerd te worden: “Het vlees heeft geen enkel nut” (Jh 6:63). Als we ons dat herinneren, zullen we de opdracht uitvoeren: “Doodt dan uw leden die op de aarde zijn” (Ko 3:5).

Copyright information for DutKingComments