Joshua 11:10-11

Oordeel over de steden

Hazor wordt ingenomen. Omdat het een machtige stad is, zou het menselijk verstand kunnen redeneren dat dit een geschikte hoofdstad voor Israël zou kunnen zijn. Maar God staat niet toe dat een stad die het symbool is van wereldse macht en invloed, de hoofdstad van Zijn volk wordt, want Zijn volk is uitsluitend afhankelijk van Hem. Hazor wordt niet de nieuwe hoofdstad van Israël, maar wordt volkomen vernietigd. God wil geen spoor overlaten van de macht die tevoren heeft geheerst.

Helaas is door de ontrouw van Gods volk deze stad weer opgebouwd. In de tijd van de richters blijkt dat deze stad zelfs voor enige tijd over Gods volk heerst. Dat gebeurt als gevolg van de tucht die God over Zijn volk moet brengen vanwege hun ontrouw (Ri 4:1-2). Als het volk dan tot Hem gaat roepen, bevrijdt Hij het van deze vijand door Barak en Debora. Debora bezingt met Barak die bevrijding in een lied (Ri 5:1). In dat lied vermeldt ze de ondergang van deze vijand (Ri 5:19-21). In Psalm 83 wordt God opgeroepen om aan de grote noordelijke verzameling van legers in de laatste dagen te doen wat Hij met deze koning heeft gedaan (Ps 83:10).

Niet alle steden worden verbrand. God heeft Zijn volk beloofd dat zij in steden zullen wonen die zij zelf niet hebben gebouwd (Dt 6:10-11). Niet alles moet worden verwoest. Dingen die hun tot nut zijn, moeten gespaard blijven (Dt 20:19-20). Wel worden alle inwoners gedood, naar het bevel van de HEERE (Dt 7:1-6; Dt 20:16-18). Deze totale uitroeiing hoeft geen verbazing te wekken, zoals zo vaak is gebeurd, over het feit dat een liefdevolle God hiertoe beveelt. Wie God van wreedheid beschuldigt, kent Hem niet en kent ook zichzelf niet.

De God van het Oude Testament is geen andere God dan de God van het Nieuwe Testament, alsof we daar een God van liefde en hier een God van wraak hebben. Van de God van het Nieuwe Testament staat: “Immers, onze God is een verterend vuur” (Hb 12:29), terwijl de God van het Oude Testament eveneens een God van liefde is.

Is het onrechtvaardig dat God al deze mensen laat ombrengen? Nee. Er zijn verschillende redenen te geven die duidelijk maken dat God terecht zo handelt:

1. God oordeelt nooit zonder waarschuwing en voldoende tijd om de waarschuwing ter harte te nemen. Deze Kanaänieten hebben een getuigenis van God in hun midden gehad in Melchizedek (Gn 14:18). Ze kunnen dus niet zeggen dat ze nog nooit van God hebben gehoord. Tevens weten ze wat Hij voor Zijn volk heeft gedaan in Egypte en daarna.

2. De lankmoedigheid van God heeft vierhonderd jaar gewacht, tot de ongerechtigheid van de Amorieten vol is (Gn 15:16). Hij wacht lang, maar niet eindeloos. Hij heeft honderdtwintig jaar gewacht, voordat Hij de zondvloed heeft laten komen (Gn 6:3). Hij wacht in Zijn lankmoedigheid nu al bijna tweeduizend jaar (2Pt 3:8-9) sinds de mens de grootste zonde ooit heeft begaan door Zijn Zoon te vermoorden. Maar als de boosheid van de Kanaänieten alles te boven gaat, kan God niet anders dan hen oordelen. Alles wat een mens maar aan zonden kan bedenken en bedrijven, doen zij. Zij verdienen het oordeel.

3. Ze weten dat God een Rechter is. Het is hun bekend wat Hij in en met Egypte heeft gedaan. Maar geen van de steden gedraagt zich vriendelijk tegenover de Israëlieten (Jz 11:19). Dat is het gevolg van de verharding van hun hart. Dat doet hun schuld niet teniet. God verhardt een hart alleen als iemand zelf eerst zijn hart heeft verhard. Verharding is een oordeel van God, nadat de mens heeft geweigerd zich te onderwerpen aan God. Er is sprake van verharding bij de heidenen (Rm 1:24; 26; 28), bij de Joden (Rm 11:25) en bij de naamchristenen (2Th 2:11-12).

Het voorbeeld van Rachab en de Gibeonieten maakt duidelijk dat God onveranderd is in Zijn verlangen om mensen te redden (Rm 10:13). Rachab en ook de Gibeonieten spreken over de dreiging, waarvan alle inwoners van Kanaän hebben gehoord (Jz 2:9-11; Jz 9:9-10). Toch nemen alleen zij hun toevlucht tot het volk van God om aan het oordeel te ontkomen, zij het op verschillende manieren. Daar vinden ze allebei behoudenis van het oordeel.

God bestemt niemand voor de hel. Het is nu nog “[de] aangename tijd”, “[de] dag van [de] behoudenis” (2Ko 6:2) om aan het oordeel van de hel te ontkomen. Maar God bepaalt wel het tijdstip waarop aan die tijd en die dag een einde komt, terwijl Hij nu nog steeds de oproep tot bekering laat klinken. “Met voorbijzien dan van de tijden der onwetendheid beveelt God nu aan de mensen, dat zij zich allen overal moeten bekeren, omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij het aardrijk in gerechtigheid zal oordelen, door een Man Die Hij [daartoe] heeft bestemd, waarvan Hij aan allen zekerheid heeft gegeven door Hem uit [de] doden op te wekken” (Hd 17:30-31).

Copyright information for DutKingComments