Joshua 5:11-12

Het Pascha

Wat de pijn zeker zal verzachten, is de gedachte aan het paaslam, dat de oorzaak van hun bevrijding uit Egypte is geweest. Het spreekt van de Heer Jezus en het oordeel dat Hem heeft getroffen om ons te bevrijden uit de macht van de zonde en van het oordeel van God. Daarom kan na de besnijdenis het Pascha worden gevierd, want hoe zou een onbesneden volk het Pascha kunnen vieren? Dat is onmogelijk. Zo is het onmogelijk zonder zelfoordeel het avondmaal te vieren (1Ko 11:28).

Het Pascha wordt hier voor de eerste keer in het land gevierd, nadat het volk het heeft gevierd in Egypte (Ex 12:1-14) en in de woestijn (Nm 9:1-5). Ze doen het vlak voor de muren van Jericho. De HEERE ‘maakt een tafel klaar’ voor Zijn volk ‘voor de ogen van hen die hen benauwen’, dat wil zeggen voor hun vijanden (Ps 23:5a).

Het bloed is slechts één keer aangebracht, in Egypte (Ex 12:7), maar de herinnering aan de bevrijding van het oordeel van God wordt elk jaar gevierd. Wij kunnen het Pascha elke zondag in het avondmaal vieren. Elke keer dat we het vieren, zullen we onder de indruk komen van de waarde van het bloed. Zonder het bloed is er geen verlossing, geen woestijnreis en geen intocht in het land. Zowel in de brief aan de Efeziërs als in de brief aan de Kolossenzen, die ons de hoogste christelijke zegeningen voorstellen, wordt over het bloed en de vergeving van de zonden gesproken (Ef 1:7; Ko 1:14). Nooit mogen we het bloed van het Lam vergeten. We danken alle zegeningen aan het bloed.

Na het Pascha begint het Feest van de ongezuurde broden, dat zeven dagen duurt (Ex 12:15-20). Dat spreekt van een heel leven – het getal ‘zeven’ spreekt van een volkomenheid, in dit geval van een volkomen periode – zonder slechtheid en boosheid: “Zuivert het oude zuurdeeg uit, opdat u een nieuw deeg bent; u bent immers ongezuurd. Want ook ons Pascha, Christus, is geslacht. Laten wij daarom feestvieren, niet met oud zuurdeeg, ook niet met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met ongezuurde [broden] van oprechtheid en waarheid” (1Ko 5:7-8). Als we het avondmaal gevierd hebben, zal dat in de week die volgt zijn uitwerking hebben. Tegelijk is die week een voorbereiding op het volgende avondmaal.

Op de dag na het Pascha eet het volk van de opbrengst van het land. Het is ook de dag waarop de eerstelingsgarve van de gersteoogst wordt gebracht. Dat spreekt van de opstanding van de Heer Jezus. Hij is de Eerstgeborene uit de doden. In verbinding daarmee mag het volk van de opbrengst van het land eten. Door Zijn opstanding kunnen we alle geestelijke zegeningen genieten. Maar we zullen nooit vergeten dat we alles te danken hebben aan het oordeel dat Hij daarvoor heeft willen ondergaan. Dat zien we in het roosteren van de vrucht van het land, dat wil zeggen dat de vrucht aan het vuur wordt blootgesteld.

De vrucht van het land, gerst en tarwe, stelt symbolisch de Heer Jezus voor. Hij is het brood van het leven (Jh 6:33). Het Pascha spreekt van Zijn dood, maar Hij werd opgewekt op de eerste dag van de week, op de dag van het brengen van de eerstelingsgarve van gerst. Daarom begint Johannes 6 ook met de spijziging door middel van gerstebroden (Jh 6:9). Daaraan verbindt de Heer Jezus Zijn onderwijs over Zichzelf als het brood van het leven. Wie Hem eet (Jh 6:48-58), heeft eeuwig leven, dat wil zeggen krijgt Hem als zijn leven, want Hij is “de waarachtige God en [het] eeuwige leven” (1Jh 5:20b). Hem eten wil zeggen zich Hem in het geloof toe-eigenen in de erkenning dat het leven alleen door Hem wordt gegeven.

De Heer Jezus spreekt over Zichzelf als de tarwekorrel en de vrucht daarvan als de tarwekorrel sterft (Jh 12:24). De tarwe komt later dan de gerst (Ex 9:31-32). De gerst spreekt van de opstanding van de Heer Jezus. De tarwe spreekt van Zijn dood, Zijn opstanding én de vrucht van Zijn sterven. We zijn als het ware zeven weken verder. We zien een verheerlijkte Heer, terwijl we in de vele vruchten onszelf zien, zoals dat ook in de twee beweegbroden wordt voorgesteld (Lv 23:15-17).

Het manna houdt op

Het eten van de vrucht van het land is niet hetzelfde als het eten van het manna, het voedsel in de woestijn. Het manna stelt de Heer Jezus voor, maar dan in Zijn leven op aarde. Elke dag hebben we voor onze aardse reis het manna nodig. Dat manna eten we als we bijvoorbeeld de evangeliën lezen. Daar zien we het leven van de Heer Jezus in vernedering op aarde. Door ons zo met Hem te voeden krijgen we Zijn kenmerken. Voor het kennen van de hemelse zegeningen moeten we ons bezighouden met Hem als Mens in de hemel. Dat wordt voorgesteld in het eten van de opbrengst van het land. Dat doen we als we in de brieven, vooral die van Paulus, over Hem lezen in verbinding met de plaats die Hij nu in de hemel inneemt.

God geeft in Zijn voorzienigheid het manna zolang dat nodig is. Hij heeft het zelfs gegeven als het volk er een keer hun afkeer van toont (Nm 11:6). Dat het volk elke morgen weer het brood uit de hemel heeft kunnen oprapen en zich daarmee heeft kunnen voeden, is een dagelijks terugkerend wonder geweest. God doet wonderen zolang dat nodig is. Dat geeft tegelijk aan dat wonderen tijdelijk zijn. Als er ‘gewone’ voorzieningen zijn, houden de wonderen op. Er is geen claim te leggen op de voortgang van Gods buitengewone handelen.

Copyright information for DutKingComments