Joshua 7:14

Het antwoord van de HEERE

Jozua krijgt antwoord terwijl hij nog spreekt (vgl. Js 65:24; Dn 9:20). God zegt tegen hem dat hij moet opstaan. De zaak is duidelijk geworden, evenals de gezindheid van Jozua. Nu moet er worden gehandeld. God gaat het kwaad openbaar maken. Het volk heeft gezondigd en moet het kwaad uit hun midden wegdoen.

Zonde is nooit slechts een zaak van de persoon alleen. Als zonde niet wordt geoordeeld, verontreinigt die het geheel. We hebben niet alleen met onszelf te maken. De tafel van de Heer is juist de uiting van eenheid. Daarom moet de boze worden weggedaan (1Ko 5:13b), anders kan de Heer niet meer in het midden van Zijn volk zijn. Als ze de ban in hun midden laten bestaan, kan God niet meer in hun midden zijn (Jz 7:12).

Er is zonde aanwezig en daardoor wordt de kracht van God niet meer bij hen gevonden. God kan Zich niet met de zonde een maken. God zegt dan ook niet dat ze zwak zullen blijven, maar dat Israël geen stand zal kunnen houden voor zijn vijanden. Dat is een droevige verandering, want God heeft eerder gezegd: “Niemand zal voor u standhouden” (Jz 1:5). Het wegdoen van de zonde betekent aan de kant van God gaan staan ten opzichte van het kwaad. Als dat gebeurt, wordt de betrekking tussen God en het geheel weer in de normale toestand hersteld.

Copyright information for DutKingComments