Judges 2:11-19

Afgoderij

Het is een opmerkelijk verschijnsel dat de mens die God verlaat, Hem inruilt voor andere goden. Het is niet zo, dat een mens God opgeeft om verder zijn eigen gang te gaan. De mens moet een voorwerp van verering hebben. Iemand heeft eens gezegd: ‘Als er geen God was, zou het nodig zijn er een uit te vinden of te verzinnen. De mens lijkt een religieus instinct te hebben dat om een hogere macht of machten vraagt.’ Ieder mens heeft dat ‘instinct’ in zich, ook de atheïst die het bestaan van God loochent. Als je met zo iemand doorpraat, blijkt vaak dat hij in zichzelf gelooft, en dus dat hij zijn eigen god is.

Het schrijnende in Richteren is echter dat het om een volk gaat dat God Zichzelf tot Zijn volk heeft gemaakt en waaraan Hij zoveel goeds heeft gedaan. De oorzaak is dat zij de HEERE, de God van hun vaderen, Die hen uit het land Egypte heeft geleid, vergeten. Voor ons betekent het dat de deur voor het kwaad wordt geopend als de persoonlijke kennis van Christus en Zijn werk en het Woord van God naar de achtergrond verdwijnen. De satan ziet zijn kans en vult de ontstane leegte met zijn middelen.

Twee afgoden worden bij name genoemd, een mannelijke, Baäl, en een vrouwelijke, Astarte. Baäl betekent ‘man’ of ‘heer’ met de gedachte aan bezitter, eigenaar. Astarte, de vrouwelijke afgod, spreekt van vruchtbaarheid in natuurlijke zin. Beide afgoden worden op perverse wijze met elkaar verbonden en laten iets zien van de verborgenheid van de wetteloosheid. Wetteloosheid betekent dat er geen gezag wordt erkend. Het is het doen van de eigen wil, het bevredigen van de eigen lusten. Dat is het resultaat als God en Zijn Woord uit het blikveld verdwijnen.

In de hand van vijanden

God houdt te veel van Zijn volk om hen op de verkeerde weg te laten voortgaan. Het middel dat Hij gebruikt, mag vreemd lijken, maar het is wel effectief. Het staat er sterk: “Hij gaf hen over in de hand van plunderaars, die hen plunderden.” Als je geplunderd bent, wil dat zeggen dat je niets meer over hebt. Alles is van je afgenomen, je bent het kwijt. We moeten steeds bedenken dat het gaat om het volk van God dat woont in het beloofde land en daar mag genieten van alles wat God het heeft gegeven. Al die zegeningen worden aan het volk ontroofd, ze raken ze kwijt vanwege hun ontrouw en het verlaten van de HEERE.

Met ons gaat het net zo. Als wij ontrouw worden en de Heer verlaten, geen rekening meer met Hem houden, zullen we niet meer kunnen genieten van de hemelse zegeningen. Andere dingen zijn belangrijker voor ons geworden zoals geld verdienen, carrière maken, luxe vakantiereizen. Het kan allemaal zo belangrijk voor ons worden, dat we er totaal door in beslag worden genomen. Het gaat ons zo beheersen, dat het ons uiteindelijk overheerst.

Het geeft geen vrede aan de ziel, geen echt geluk voor het hart. Het is schijngeluk dat een juk is. Pas als we de slavernij ervan inzien en merken dat we onze hemelse zegeningen kwijt zijn, kan er verandering komen. Tot dat moment zijn ze uit ons leven verdwenen, geroofd door de vijand. Deze vijand laat ons niet met rust, hij jaagt ons op naar meer en hoger.

God heeft dat toegelaten, ja, Hij heeft het zelfs bewerkt. Hij heeft Zich uit ons leven teruggetrokken om de vijand de vrije hand te geven zodat deze met ons zijn gang kan gaan. Hij wil dat wij weer gaan verlangen naar Hem en wat Hij geeft. Dat kunnen we leren uit de wijze waarop Hij hier met Israël handelt.

De HEERE doet richters opstaan

Verderop in dit boek staat een prachtig woord over de gevoelens van God ten aanzien van Zijn volk als Hij het vanwege hun ontrouw in de hand van hun vijanden heeft moeten overgeven: “Toen kon Zijn ziel de moeite van Israël niet langer verdragen” (Ri 10:16). Wat een God vol ontferming en barmhartigheid! We lezen zoiets ook in Ri 2:18 van ons hoofdstuk. Hij gaat werken aan de bevrijding van Zijn volk en daarvoor gebruikt Hij mensen die Hem dienen en het kwaad oordelen.

De naam ‘richter’ of ‘rechter’ zegt dat al. Een richter of een rechter is iemand die het kwade aanwijst en er recht over spreekt. Hij spreekt zijn oordeel en vonnis erover uit. De richter is niet iemand die alleen maar richt of rechtspreekt tussen mensen, maar hij is ook namens het volk de leider in het schuld belijden aan God. Daardoor herstelt hij de band tussen God en Zijn volk. Hij vormt de nieuwe verbinding tussen de HEERE en Zijn volk.

Voor ons, die leven in de tijd van de gemeente, is een richter niet in de eerste plaats een persoon, maar een beginsel. Dat wil zeggen dat God ons tot zelfoordeel wil brengen als wij door onze ontrouw weer een slaaf van een begeerte geworden zijn. Hij wil dat wij het verkeerde bij onszelf richten of oordelen. Hij wekt in ons het verlangen om met de zonde, die weer de baas over ons is gaan spelen, af te rekenen.

Dit is hetzelfde als met de vijand. Dat is voor ons ook geen letterlijke vijand, maar een geestelijke macht die zich opnieuw wil laten gelden, zoals we eerder hebben gelezen: “Onze strijd is niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke [machten] van de boosheid in de hemelse [gewesten]” (Ef 6:12).

Dat God richters geeft, spreekt van een opwekking die is gebaseerd op oordeel. Dat wil zeggen het zelfoordeel waartoe iemand komt na een juiste beoordeling van de ware toestand van de dingen. Zelfoordeel is het verkeerde bij zichzelf de juiste plaats geven door het te veroordelen. Daardoor kan de Heer weer Zijn juiste plaats in het leven krijgen. De Heer is met die nederige geest, die geest van zelfoordeel, en Hij bevrijdt de persoon. Hetzelfde geldt voor een plaatselijke gemeenschap van gelovigen.

Een neerwaartse spiraal

Als we deze verzen lezen, kan ons misschien wel een gevoel van moedeloosheid en neerslachtigheid bekruipen. Is er dan geen kruid gewassen tegen de dwaalziekte van dit volk? God wil ons met de steeds terugkerende ontrouw van het volk een spiegel voorhouden, want wij zijn niet beter. Voor het volk ligt de redding in het luisteren naar de richter. Zolang hij leeft, dat wil zeggen zolang hij het voor het zeggen heeft, gaat het goed. Als hij sterft, dat wil zeggen als het kwaad niet langer wordt geoordeeld, gaat het verkeerd.

Dat betekent voor ons dat wij de weg van de Heer en van het genieten van de zegen alleen kunnen gaan als wij het vlees in ons voor geoordeeld houden. Romeinen 6 zegt ons hoe wij in zelfoordeel kunnen leven: “Zo ook u, rekent het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn, maar voor God levend in Christus Jezus” (Rm 6:11).

We hebben een machtig wapen in handen, namelijk het Woord van God. We lezen daarin dat we onszelf mogen zien als dood ten opzichte van de zonde. De zonde heeft geen recht meer op ons omdat we ons einde hebben gevonden in de dood van Christus. “Onze oude mens”, wat wij van nature zijn, is “met [Hem] gekruisigd” zo lezen we in hetzelfde Romeinen 6 (Rm 6:6). In dat bewustzijn leven garandeert het genieten van de zegen in gemeenschap met God. Het geheim van de richter in ons leven of in het leven van een plaatselijke gemeenschap is dat we kijken naar de Heer Jezus en wat Hij op het kruis heeft gedaan.

De geschiedenis van Israël leert dat na de dood van een richter er telkens een toename van het kwaad wordt gevonden. Als gevolg daarvan worden ook de bevrijdingen geringer en minder volledig. De karakters van de bevrijders worden ook minder sterk. Deze neerwaartse spiraal vindt zijn dieptepunt in Simson, de laatste richter die in dit boek wordt genoemd. Hij sterft als een gevangene van de vijand die hij moet verjagen en het volk bevindt zich na zijn dood nog steeds in gevangenschap.

Copyright information for DutKingComments