Judges 20:25

Het tweede treffen

De nederlaag komt hard aan. Dit hadden ze niet verwacht. Ze zijn toch bezig met een rechtvaardige zaak? Hun grote aantal is daarvan toch ook een bewijs? Hoe komt het dan dat zij verslagen zijn in plaats van dat de boosdoeners gestraft zijn? Staat God dan aan de kant van de zondigende stam?

Al deze vragen kunnen ze zichzelf hebben gesteld. Toch is de eerste reactie op hun nederlaag niet, dat ze met deze vragen naar God gaan. Het eerste wat ze doen, is zichzelf nieuwe moed inspreken: “Maar het volk, de mannen van Israël, vatte moed, en zij stelden zich opnieuw op voor de strijd, op de plaats waar zij zich de vorige dag voor de strijd hadden opgesteld.” David deed het anders. Van hem lezen we, nadat hij door eigen schuld alles is kwijtgeraakt en het volk zich tegen hem keert: “David echter sterkte zich in de HEERE, zijn God” (1Sm 30:6b).

De Israëlieten verzamelen eerst moed en dan pas vragen ze de HEERE. Ze zijn nog steeds niet op de goede plaats voor God, hoewel ze aanmerkelijk voorzichtiger zijn in hun vragen aan Hem. Ze moeten de les nog leren dat ze in zichzelf niets beter zijn dan hun broeder. Ze moeten de les van de balk en de splinter uit Mattheüs 7 nog leren (Mt 7:3-5).

Het is ook een vooruitgang dat ze nu spreken over “mijn broeder”. Ze beginnen gevoel te krijgen voor het feit dat ze met iemand van dezelfde afkomst te maken hebben. Bij het uitoefenen van tucht is het altijd van belang dat we ons goed realiseren dat het niet mag gebeuren vanuit een houding dat we beter zijn. Elihu, die Job moest vermanen over zijn uitspraken over God, heeft dat begrepen. Hij zegt treffend tegen Job: “Zie, ik ben voor God net als jij; ook ik ben [maar] uit leem gevormd. Zie, laat mijn bedreiging je geen angst aanjagen, en mijn hand zal niet zwaar op je drukken” (Jb 33:6-7).

Als dit de gezindheid van Israël was geweest, had deze strijd niet zoveel slachtoffers gekost. Als dit de gezindheid was geweest in veel tuchtzaken in de gemeente, dan hadden veel uitsluitingen niet plaats hoeven te vinden, of had al na korte tijd herstel kunnen plaatsvinden. Niet dat alle tuchtzaken voorkomen hadden kunnen worden. De gemeente is tot uitoefening van tucht verplicht omdat ze dit verschuldigd is aan de heiligheid van God. God kan nooit iets van zonde onder Zijn volk laten bestaan. Maar tucht behoort altijd toegepast te worden met het oog op het herstel van degene die heeft gezondigd. Het mag niet gebeuren vanuit persoonlijke irritatie of uit angst voor gezichtsverlies ten opzichte van de omgeving.

Voordat ze optrekken, stellen ze aan de HEERE eerst de vraag of ze wel zullen optrekken. Ook dat is een vooruitgang vergeleken met de eerste keer. Toch laat God ook dit tweede treffen uitlopen op een nederlaag voor Israël. Hij is nog niet klaar met hen.

Copyright information for DutKingComments