Judges 3:15

Ehud

Ehud is de man die God laat opstaan om Zijn volk te bevrijden. Zijn naam betekent ‘de daadkrachtige’, ‘de sterke’. Hij is de zoon van Gera, dat ‘overdenking’ betekent. Hij komt uit de stam van Benjamin, dat ‘zoon van mijn rechterhand’ betekent. Als we deze namen overdenken, kunnen we in Ehud de volgende kenmerken waarnemen. Hij komt uit Benjamin, wat laat zien dat hij verbonden is met een positie van kracht, want daarvan spreekt de naam Benjamin.

Het is echter niet voldoende alleen te weten dat we een bepaalde positie innemen. Het is ook de bedoeling dat we die positie tot ons eigendom maken. Dat wil zeggen dat we erover nadenken wat het betekent dat we die plaats hebben gekregen. Dat is terug te vinden in de naam Gera, ‘overdenking’. Het gevolg van deze ‘overdenking’ is dat er een krachtdadig optreden plaatsvindt.

Ehud is linkshandig. Daarom draagt hij zijn zwaard rechts (Ri 3:16). Dat is een ongebruikelijke plaats, maar voor hem de beste. Zo kan hij zijn wapen gebruiken op de manier die het beste bij hem past. Hieruit kunnen we leren dat we de Bijbel moeten gebruiken op de wijze die bij ons past. In het gebruik ervan moeten we niet anderen nadoen. Dat werkt niet. Zo heeft David niets aan het harnas en het zwaard van Saul. Hij weet wel hoe hij moet omgaan met een slinger en een steen en daarmee velt hij de vijand (1Sm 17:38-39; 49-50).

De letterlijke vertaling van de woorden ‘die links was’ is ‘afgesloten van zijn rechterhand’. Hij kan zijn rechterhand blijkbaar niet gebruiken.

In het leven van een gelovige kan iets fout gaan waardoor hij zijn greep op de dingen van God verliest. Iemand kan bijvoorbeeld de zegeningen kennen die in de brief aan de Efeziërs beschreven staan, maar zo druk zijn met de dingen van het aardse leven, dat hij geen tijd en aandacht meer heeft voor die zegeningen. Zo worden er ‘cadeautjes aan het vlees’ gegeven, wat we ook zien bij Israël, dat door de hand van Ehud schatting brengt aan Eglon.

Voor ons kan deze schatting bestaan uit het voorbij laten gaan van gelegenheden om meer van Gods zegeningen te leren kennen. Die gelegenheden krijgen we nooit meer terug. We leven voor onszelf. We worden in beslag genomen door aardse zorgen en denken niet aan “de dingen die boven zijn” (Ko 3:1).

Copyright information for DutKingComments